C-795/19 Tartu vangla
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 23 december 2019 Schriftelijke opmerkingen: 9 februari 2020
Trefwoorden : gelijke behandeling, arbeid, beroep, grondrechten
Onderwerp :
Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep
Feiten:
Op 26-01-2013 is besluit nr. 12 in werking getreden welke vereisten bevat voor gevangenbewaarders die betrekking hebben op het gehoor. Het niveau van het gehoor van de gevangenbewaarder moet bijvoorbeeld voldoende zijn om telefonisch te communiceren alsook om alarmeringen en radiocommunicatie te kunnen horen. Bijlage 1 bij besluit nr. 12 bevat een lijst van aandoeningen die een beletsel vormen voor het uitvoeren van de taken van een gevangenbewaarder waarbij het bestaan van een absoluut medisch beletsel eraan in de weg staat dat de betrokkene werkt in een penitentiaire inrichting en het beroep van gevangenbewaarder leert. Volgens bijlage 1 vormt een onder de voorgeschreven norm liggend gehoorverlies een absoluut beletsel. Verzoeker werkte als bewaarder op de gevangenisafdeling en als bewaarder op de observatieafdeling. Tijdens een medische keuring in april 2017 werd geconstateerd dat zijn gehoor aan één oor was verminderd. Verzoeker beschikte over een hoortoestel dat ervoor zorgt dat zijn gehoor aan de wettelijke vereisten voldeed. Het gehoor aan zijn andere oor voldeed volledig aan de vereisten van besluit nr 12. De directeur van de penitentiaire inrichting Tartu heeft verzoeker echter bij besluit van 28-06-2017 ontslagen. Hiertegen is verzoeker opgekomen. De bestuursrechter in eerste aanleg van Estland heeft de vordering van verzoeker tot vaststelling van de onrechtmatigheid van het bestreden besluit en tot toekenning van schadevergoeding afgewezen. Volgens de bestuursrechter in eerste aanleg is het in beginsel doelmatig om gezondheidsvoorschriften vast te stellen op grond waarvan de uitoefening van de functie van gevangenbewaarder wordt uitgesloten. De openbare orde en veiligheid vormen fundamentele maatschappelijke waarden waarvan de bescherming een beperking van andere grondrechten rechtvaardigt. Deze beslissing is vervolgens door de bestuursrechter in tweede aanleg vernietigd met als motivering dat de norm volgens welke gehoorverlies een absoluut beletsel vormt voor de uitoefening van de functie van gevangenbewaarder, in strijd is met het algemene gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel uit de grondwet. Daarbij vergeleek de rechter in tweede aanleg auditief gehandicapten met visueel gehandicapten. Uit die vergelijking bleek dat visueel gehandicapten volgens de vereisten het recht hebben om contactlenzen en een bril te dragen terwijl auditief gehandicapten geen mogelijkheid krijgen om een hoortoestel te gebruiken. De rechter in tweede aanleg heeft de zaak ongrondwettig verklaart en naar de hoogste rechterlijke instantie verwezen met het oog op de toetsing van de grondwettigheid van het voorschrift.
Overweging:
Net zoals uit de grondwet volgt ook uit het Unierecht de verplichting van de staat om personen met een handicap en personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden gelijk te behandelen en niet te discrimineren. De kamer voor grondwettigheidstoetsing binnen de hoogste rechterlijke instantie van Estland is van oordeel dat het voor de beslechting van het aldaar aanhangige geding over de grondwettigheidstoetsing noodzakelijk is dat het Hof van Justitie van de Europese Unie zich uitspreekt over de vraag of richtlijn 2000/78 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale wettelijke bepalingen op grond waarvan een onder de voorgeschreven norm liggend gehoorverlies een absoluut beletsel vormt voor de uitoefening van de functie van gevangenbewaarder en op grond waarvan het niet toegestaan is om gebruik te maken van corrigerende hulpmiddelen voor de beoordeling of voldaan is aan de vereisten die betrekking hebben op het gehoor. Volgens de kamer kunnen uit de bewoordingen van de richtlijn noch uit de bestaande rechtspraak van het Hof met betrekking tot de inhoud van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78 eenduidige conclusies worden getrokken voor de onderhavige zaak. Evenmin is bij het Hof een zaak betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing over deze kwestie aanhangig. Bijgevolg gaat het hier niet om een acte claire of een acte éclairé.
Prejudiciële vragen:
Moet artikel 2, lid 2, juncto artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale wettelijke bepalingen op grond waarvan een onder de voorgeschreven norm liggend gehoorverlies een absoluut beletsel vormt voor de uitoefening van de functie van gevangenbewaarder en op grond waarvan het niet toegestaan is om gebruik te maken van corrigerende hulpmiddelen voor de beoordeling of voldaan is aan de vereisten die betrekking hebben op het gehoor?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Minister for Justice and Equality en Commissioner of An Garda Síochána (C-378/17), (C-416/13)
Specifiek beleidsterrein: SZW