C-796/24 Instituut voor bedrijfsjuristen

Contentverzamelaar

C-796/24 Instituut voor bedrijfsjuristen

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 januari 2025
Schriftelijke opmerkingen:                    7 maart 2025

Trefwoorden: geheimhoudingsplicht, recht op een eerlijk proces, non-discriminatiebeginsel

Onderwerp: 
-    Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden: artikel 3, lid 3, onder b);
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 20 en 21.

Feiten:
Een van de verzoekende partijen is het Instituut voor bedrijfsjuristen. Zij vordert gehele of gedeeltelijke vernietiging van twee nationale wetten, die tot (gedeeltelijke) omzetting van richtlijn 2019/1937 dienen. De bestreden nationale wetten zien op de geheimhoudingsplicht van advocaten. De verzoekende partijen stellen dat deze geheimhoudingsplicht ook zou moeten gelden voor bedrijfsjuristen, omdat zonder de plicht er minder gebruik wordt gemaakt van de diensten van de bedrijfsjurist. Daarnaast wordt gesteld dat de afwezigheid van deze plicht een onevenredige impact heeft op de vertrouwensrelatie met de cliënt, en dat het algemeen belang in gevaar wordt gebracht. 

Overweging:
Krachtens artikel 3, lid 3 onder b), van richtlijn 2019/1937 wordt het beroepsgeheim van advocaten beschermd. De verwijzende rechter wil weten of andere juridische beroepsoefenaars op grond van deze regelgeving ook beschermd worden. De verzoekende partijen voeren aan dat het een schending is van diverse grondrechten dat beroepsjuristen niet worden beschermd onder de nationale regeling. 

Prejudiciële vragen:
1. Dient artikel 3, lid 3, b), van de richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 „in zake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden” in die zin te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten, bij de omzetting van de richtlijn in hun interne recht, verplicht om, niet alleen de informatie gedekt door het beroepsgeheim van advocaten, maar ook de informatie gedekt door een wettelijke geheimhoudingsplicht die geldt voor personen uit andere juridische beroepsgroepen, uit te sluiten van het toepassingsgebied van de beschermingsregeling voor personen die inbreuken op het Unierecht melden? 

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, dient artikel 3, lid 3, b), van de richtlijn (EU) 2019/1937 in die zin te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten, bij de omzetting van de richtlijn in hun interne recht, de mogelijkheid biedt om, zowel de informatie gedekt door het beroepsgeheim van advocaten, als de informatie gedekt door een wettelijke geheimhoudingsplicht die geldt voor personen uit andere juridische beroepsgroepen, uit te sluiten van het toepassingsgebied van de beschermingsregeling voor personen die inbreuken op het Unierecht melden? 
3. Indien de eerste en de tweede vraag ontkennend worden beantwoord, schendt artikel 3, lid 3, b), van de richtlijn (EU) 2019/1937, in zoverre het bepaalt dat de voormelde richtlijn geen afbreuk doet aan de toepassing van het Unie- of nationaal recht in verband met de bescherming van het beroepsgeheim van advocaten, de bescherming van het beroepsgeheim die enkel geldt voor advocaten en niet voor personen uit andere juridische beroepsgroepen die onderworpen zijn aan een wettelijke geheimhoudingsplicht, het recht op eerbiediging van het privéleven zoals gewaarborgd bij de artikelen 7 et 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (en bij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens), de vrijheid van ondernemerschap zoals gewaarborgd bij artikel 16 van hetzelfde Handvest, het recht op het ongestoord genot van eigendom zoals gewaarborgd bij artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, of het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie dat is vermeld in de artikelen 20 en 21 van hetzelfde Handvest? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-305/05 Orde van Franstalige en Duitstalige balies e.a.

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten