C-799/24 Babcock Montajes
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 17 januari 2025 Schriftelijke opmerkingen: 24 februari 2025
Trefwoorden: internationale bevoegdheid, forumkeuzebeding
Onderwerp: - Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken: artikel 36, lid 1.
Feiten: Verzoekende partij is de Duitse onderneming ‘Babcock Montajes’ en verwerende partij is de Spaanse onderneming ‘Kanadevia Inova Steinmüller’. Beide ondernemingen zijn gespecialiseerd in de bouw van krachtcentrales. Verzoekende partij werd belast met de bouw van een afvalverwerkingsinstallatie in Spanje. De partijen hebben met elkaar een overeenkomst gesloten op 18 september 2017, waarbij verwerende partij zich heeft gebonden om twee verbrandingsketels van de afvalverwerkingsinstallatie te monteren. Het gerecht in Keulen was als bevoegde rechter aangewezen. Na enige problematiek met het uitvoeren van de overeenkomst heeft de rechtbank in Madrid een vordering tegen verzoekende partij ingesteld. Verzoekende partij heeft een vordering ingesteld bij de rechtbank in Keulen.
Overweging: De appelrechter heeft geoordeeld dat de Duitse gerechten bevoegd zijn op grond van een geldige prorogatie-afspraak krachtens artikel 25, lid 1 van de Brussel I bis-verordening. De verwijzende rechter vraagt zich af of die uitspraak, wat een tussenuitspraak is en geen definitieve uitspraak, al dan niet een beslissing is die overeenkomstig artikel 36, lid 1 van de verordening moet worden erkend door de andere lidstaten.
Prejudiciële vragen: 1. Moet het begrip „beslissing” in artikel 36, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: „Brussel I bis-verordening”) aldus worden uitgelegd dat het gerecht dat op grond van een in artikel 25 Brussel I bis-verordening bedoelde overeenkomst bij uitsluiting bevoegd is (artikel 31, lid 2, Brussel I bis-verordening), een beslissing dient te erkennen waarbij een niet aangewezen gerecht van een lidstaat de internationale bevoegdheid van de gerechten van die lidstaat vaststelt, wanneer het gaat om een beslissing die de instantie niet beëindigt (tussenuitspraak)?
2. Indien de eerste vraag in beginsel bevestigend wordt beantwoord: Is het voor de erkenning van de tussenuitspraak bovendien van belang of de tussenuitspraak waarbij een eigen internationale bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat wordt vastgesteld, bindend is voor het niet-aangewezen gerecht zelf en/of is het van belang of de erkenning van de internationale bevoegdheid in het kader van een rechtsmiddel kan worden herzien?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-456/11; C-39/02
Specifiek beleidsterrein: JenV