C-8/17 Biosafe - Indústria de Reciclagens

Contentverzamelaar

C-8/17 Biosafe - Indústria de Reciclagens

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   27 februari 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       13 maart 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   13 april 2017

Trefwoorden: btw; recht op aftrek; neutraliteitsbeginsel

Onderwerp: - richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1)

Verzoekster handelt in rubbergranulaat. In de periode februari 2008 – mei 2010 verricht zij verkopen tegen het lage bw-tarief. In 2011 krijgt zij een btw-controle door de belastingdienst waarbij de dienst oordeelt dat zij het normale tarief in rekening had moeten brengen. Verzoekster krijgt een naheffing over genoemde periode die zij betaalt. Daarop stuurt zij haar klant (Flexipiso - Pavimentos SA, verweerster) op 20-04-2012 en 23-10-2012 aanmaningen om de al betaalde rekeningen bij te passen. Verweerster betaalt niet. Zij is btw-plichtig, niet de eindverbruiker en heeft de partijen inmiddels doorverkocht. Zij stelt dat volgens de POR btw-wet een termijn van vier jaar stelt voor aftrek van aangerekende btw en dat deze termijn op tijdstip ontvangst aanmaningen reeds was verstreken. De aanmaningen voldoen evenmin aan de in de wet gestelde factuurvoorwaarden voor corrigerende documenten. Zij meent dat zij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor verzoeksters vergissing. Verzoekster stelt dat zowel POR als EUrecht de onmogelijkheid van aftrek doorberekening niet verhindert en de wet geen termijn op doorberekening stelt. Verzoekster stapt naar de rechter maar verweerster wordt zowel in eerste als in tweede aanleg in het gelijk gesteld. De rechters oordelen dat de POR wet weliswaar geen termijn stelt voor doorberekening maar de afnemer kan slechts tot betaling verplicht zijn wanneer de facturen tijdig zijn opgesteld teneinde hem in staat te stellen de aftrek toe te passen c.q. om teruggave te verzoeken. (neutraliteitsbeginsel). De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter.

De verwijzende POR rechter (Hooggerechtshof) wijst op de vaste rechtspraak van het HvJEU met betrekking tot waarborging van de doeltreffendheid van het neutraliteitsbeginsel. In RL 2006/112 is geen termijn voor de uitoefening van het recht op aftrek gesteld maar LS mogen een termijn stellen mits het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel daarbij worden geëerbiedigd. De verwijzende rechter twijfelt of de in de POR regeling neergelegde termijn waarbinnen de afnemer meerbelasting kan aftrekken verenigbaar is met artikelen dienaangaande in de btw-RL en het neutraliteitsbeginsel en legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1. Verzetten richtlijn 2006/112/EG, inzonderheid de artikelen 63, 167, 168, 178, 179, 180, 182 en 219 ervan, alsmede het neutraliteitsbeginsel zich tegen een wettelijke regeling volgens welke in een situatie waarin bij de btw-plichtige verkoper van de goederen een belastingcontrole is verricht waaruit blijkt dat het destijds toegepaste btw-tarief lager was dan het verschuldigde btw-tarief, en deze btw-plichtige de meerbelasting aan de Staat heeft afgedragen en betaling ervan van de eveneens btw-plichtige afnemer wenst te verkrijgen, de termijn waarbinnen deze afnemer deze meerbelasting kan aftrekken, wordt berekend vanaf de uitgifte van de oorspronkelijke facturen en niet vanaf de uitgifte of de ontvangst van de documenten die deze facturen corrigeren?
2. Indien op de eerste vraag ontkennend wordt geantwoord, dan rijst de vraag of deze richtlijn, inzonderheid dezelfde artikelen ervan, en het neutraliteitsbeginsel zich verzetten tegen een wettelijke regeling volgens welke de afnemer, na ontvangst van documenten die de oorspronkelijke facturen corrigeren en zijn opgesteld naar aanleiding van een belastingcontrole en de afdracht aan de Staat van de meerbelasting, en waarmee betaling van die meerbelasting wordt gevraagd, op een tijdstip waarop de hierboven bedoelde termijn voor uitoefening van het recht op aftrek reeds is verstreken, rechtmatig de betaling kan weigeren, hetgeen aldus zou impliceren dat de onmogelijkheid van aftrek van de meerbelasting rechtvaardigt dat de doorberekening ervan wordt geweigerd.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-284/11 EMS Bulgaria Transport; C-332/15 Astone;

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten