C-8/24 Zupanijsko drzavno odvjetnistvo
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 8 maart 2024 Schriftelijke opmerkingen: 23 april 2024
Trefwoorden: confiscatie; procesrechten
Onderwerp:
- Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen: artikel 14;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest): artikel 47.
Feiten:
Verzoekende partij is handelsvennootschap ‘D’ en verwerende partij is het openbaar ministerie. Er is een confiscatiebevel uitgevaardigd tegen D, waarbij de confiscatie is bevolen op zijn aandelen van ‘L.Z. d.d.’. De aandelen van L.Z. zijn omschreven als opbrengst van een strafbaar feit in de zin van artikel 2, punt 3, onder a) van verordening 2018/1805. Het gaat om de strafbare feiten benadeling van schuldeisers en witwassen. De beslissing om de aandelen te confisqueren was uitgevaardigd in het kader van een procedure, die uiteindelijk tot vrijspraak heeft geleid voor de beklaagden.
Overweging:
De verwijzende rechter twijfelt over de vraag of de voorwerpen waarop het confiscatiebevel betrekking heeft, binnen de werkingssfeer van artikel 2, punt 3, van verordening 2018/1805 vallen. Artikel 2, punt 3, onder d) stelt dat voorwerpen in de zin van de richtlijn ook kunnen zien op ‘voorwerpen die onderworpen zijn aan confiscatie zonder definitieve veroordeling’. De verwijzende rechter vraagt zich af of dit ook een strafprocedure omvat die tot vrijspraak heeft geleid. Tevens werpt hij de vraag op of het hierbij uitmaakt dat het vonnis wat het bevel tot confiscatie bevat, de opbrengsten uit een ander strafbaar feit omvat, waaraan niet de beklaagden hebben deelgenomen maar personen tegen wie geen vervolging is ingesteld. Het gaat hierbij dus om de confiscatie uit andere strafbare feiten dan waar de beklaagden voor zijn vrijgesproken. Daarnaast zet de rechters vraagtekens bij het erkennen van het confiscatiebevel in het licht van artikel 47 Handvest.
Prejudiciële vragen:
1) Omvat het begrip „procedure in verband met een strafbaar feit die kan leiden tot confiscatie van voorwerpen zonder veroordeling” in de zin van artikel 2, punt 3, van de verordening ook een strafprocedure die tot vrijspraak heeft geleid?
2) Omvat het begrip „procedure in verband met een strafbaar feit die kan leiden tot confiscatie van voorwerpen zonder veroordeling” in de zin van artikel 2, punt 3, van de verordening ook een strafprocedure die tot vrijspraak heeft geleid en waarin het vonnis een bevel bevat tot confiscatie van opbrengsten uit een ander strafbaar feit (dat wil zeggen niet het strafbare feit waarvan de beklaagden zijn uitgesproken) waaraan niet de beklaagden hebben deelgenomen, maar personen jegens wie geen vervolging is ingesteld?
3) Is het in strijd met de verordening, met artikel 1, lid 2, van de verordening en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten om een confiscatiebevel te erkennen dat is uitgevaardigd in een strafprocedure waarin de persoon op wie het in artikel 2, punt 10, van de verordening bedoelde bevel betrekking heeft: - niet is opgeroepen om in alle stadia van de strafprocedure deel te nemen; - niet gedurende de gehele procedure in kennis is gesteld van het recht op toegang tot een advocaat; - niet de volledige tekst van de beslissing houdende het confiscatiebevel heeft ontvangen in een taal die hij begrijpt maar enkel delen van die beslissing, en tegen de aldus betekende beslissing geen hoger beroep heeft ingesteld?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-561/19 Consorzio Italian Management; C-234/18 Agro in 2001; C-726/21 Inter-Consulting; C-845/19 en C-863 Okrazhna prokuratura – Varna
Specifiek beleidsterrein: JenV