C-80/24 Zwrotybankowe.pl 

Contentverzamelaar

C-80/24 Zwrotybankowe.pl 

Prejudiciële hofzaak 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    20 mei 2024

Trefwoorden: Kredietverstrekking; consumentenbescherming; ambtshalve toetsing

Onderwerp:

-             Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten: overweging 47, artikel 22, leden 1 en 2 en artikel 23.

-             Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1.

Feiten:

Verzoekende partij heeft een vordering tegen verwerende partij (hierna: bank) ingesteld ter betaling van een geldbedrag. Het recht tot vordering van het bedrag heeft verzoekende partij overgenomen van een consument die dit recht eerst had jegens de bank vanwege de toepassing van een sanctie ‘van het kosteloos krediet’. Deze sanctie omvat het recht van de consument om betaalde rente terug te vorderen. Tevens betoogt verzoekende partij dat de bank hun informatieplicht heeft geschonden die hoort bij de gesloten kredietovereenkomst. De bank wijst de vordering af.

Overweging:

Artikel 22, lid 2, van richtlijn 2008/48 bepaalt dat consumenten geen afstand kunnen doen van de rechten die hen worden verleend door bepalingen van nationaal recht die uitvoering geven aan de richtlijn. De verwijzende rechter wil weten of deze bepaling ook het verbod omvat om deze rechten over te dragen aan een derde die deze rechten in eigen naam vordert en een vergoeding van 50% ontvangt, terwijl de resterende 50% aan de consument wordt terugbetaald. Daarnaast twijfelt de verwijzende rechter of hij de bevoegdheid heeft, of verplicht is, om ambtshalve te onderzoeken of de bedingen van de overdrachtsovereenkomst (van de schuldvordering) oneerlijk zijn.

Prejudiciële vragen:

a. Moet artikel 22, lid 2, van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen bepalingen van nationaal recht op grond waarvan de consument de rechten die hem worden toegekend krachtens de bepalingen van het nationale recht die uitvoering geven aan of overeenstemmen met de richtlijn, kan overdragen aan een derde die geen consument is?

b. Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten ([OMISSIS] PB 2003, L 95, blz. 29) aldus worden uitgelegd dat de verplichting van de rechter om ambtshalve te toetsen of een contractueel beding oneerlijk is, ook geldt voor een beding in een tussen een consument en een derde gesloten overeenkomst tot overdracht van een schuldvordering, wanneer deze derde zich in een gerechtelijke procedure op die overeenkomst beroept als grondslag voor zijn procesbevoegdheid tegen de ondernemer die de oorspronkelijke contractpartij van de consument is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-42/15 Home Credit Slovakia; C-383/18; C-243/08 Pannon GSM; C-618/10 Banco Español de Crédito; C-415/11;  C-32/14 ERSTE Bank Hungary; C-169/14; C-19/20 Bank BPH S.A.;

Specifiek beleidsterrein: EZK; JenV