C-809/24 Trenitalia

Contentverzamelaar

C-809/24 Trenitalia

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    27 januari 2025
Schriftelijke opmerkingen:                    13 maart 2025

Trefwoorden: PSO-verordening, compensatie voor openbare dienst, onderhandse gunning

Onderwerp: Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (hierna: verordening 1370/2007)


Feiten: In 2010 hebben de regio Ligurië en Trenitalia een contract gesloten betreffende regionale spoorvervoersdiensten voor de periode 2009-2014 (hierna: „het dienstcontract 2009-2014”). Uit hoofde van het dienstcontract 2009-2014 moest de regio Trenitalia een vergoeding betalen ter compensatie van de kosten die Trenitalia voor het verrichten van de dienst in kwestie maakte.

Aangezien het dienstcontract 2009-2014 niet binnen de gestelde termijn was verlengd, hebben de regio en Trenitalia een overeenkomst tot verlenging van het contract voor de periode 2015-2017 gesloten om de continuïteit van de dienst te waarborgen. Daarna zou de dienst voor de duur van 15 jaar vanaf 2018 rechtstreeks aan Trenitalia worden gegund. Voor de periode 2015-2017 zijn de regio en Trenitalia overeengekomen dat Trenitalia zou afzien van rendement op het netto geinvesteerde kapitaal om zo het negatieve saldo van deze jaren te vereffenen en een economisch evenwicht te bereiken waarbij de financiële lasten worden gedekt. Deze afspraak is neergelegd in een besluit van de regio.

In de hoofdprocedure ziet het geschil tussen Trenitalia en de regio met name op de vraag of Trenitalia de winst die zij in de periode 2015-2017 met de betrokken vervoerdiensten heeft gemaakt, zou moeten afdragen aan de regio. Deze winst is met name het gevolg van de exploitatie van de commerciële dienst “Cinque Terre Express” waar speciale toeristische tarieven worden gehanteerd.

Trenitalia bestrijdt, onder meer, dat zij uitdrukkelijk heeft afgezien van rendement op het netto geïnvesteerde vermogen en dat zij dus gerechtigd was om de winst uit de dienst te behouden. Daarnaast heeft Trenitalia betoogd dat een uitlegging waarbij zij afstand zou hebben gedaan van het rendement op het netto geïnvesteerd vermogen in strijd is met de artikelen 4 en 6 en de bijlage bij verordening 1370/2017 doordat het leidt tot een minder gunstige economische behandeling dan de verordening voorschrijft.


Overweging: Volgens de verwijzende rechter moet de verlengingsovereenkomst voor de periode 2015-2017 aldus worden uitgelegd dat Trenitalia heeft afgezien van de redelijke winstmarge. De verwijzende rechter is van oordeel dat de regio en Trenitalia met deze overeenkomst een ‘overbruggingscontract’ tussen het vorige contract en de latere onderhandse gunning hebben willen sluiten. Integraal onderdeel van de overeenkomst was een overzicht waarin werd uitgegaan van een economisch evenwicht voor de betrokken dienst, waarbij geen redelijke winstmarge in aanmerking werd genomen. Gelet op de context mocht Trenitalia er, volgens de verwijzende rechter, niet vanuit gaan dat haar een redelijke winstmarge zou worden toegekend.

Voor de beslechting van het hoofdgeding acht de verwijzende rechter het van belang vast te stellen of de verlengingsovereenkomst in overeenstemming is met verordening 1370/2007, ten eerste wat betreft de mogelijkheid om af te zien van de redelijke winstmarge en ten tweede wat betreft het punt dat de inkomsten uit een gedeeltelijk commerciële dienst, zoals de „Cinque Terre Express” in casu, niet afzonderlijk worden geboekt. Tegen deze achtergrond stelt hij de prejudiciële vragen.


Prejudiciële vragen:
1) Staan verordening (EG) nr. 1370/2007, met name overweging 27, tweede deel, artikel 1, lid 2, artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, de punten 2 tot en met 6 van de bijlage, alsook de in de desbetreffende bepalingen van het VWEU (met name de artikelen 14, 93 en 106) neergelegde Unierechtelijke beginselen en doelstellingen, in de weg aan een dienstcontract als het onderhavige – met als gevolg dat de desbetreffende bepalingen van het contract buiten werking worden gesteld – dat inhoudt dat de exploitant, in ruil voor het feit dat hij geen enkel risico draagt, willens en wetens afstand doet van een redelijke winstmarge, wanneer hij dit doet voor een beperkte periode (van drie jaar), met het oog op de onderhandse gunning van een daaropvolgend dienstcontract voor de in artikel 5, lid 6, juncto artikel 4, lid 4, van verordening (EG) nr. 1370/2007 vastgestelde maximumduur? 

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, staan verordening (EG) nr. 1370/2007, met name overweging 27, eerste deel, overweging 28, artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, punt 5 van de bijlage, alsook de in de desbetreffende bepalingen van het VWEU (met name de artikelen 14, 93 en 106) neergelegde Unierechtelijke beginselen en doelstellingen, in de weg aan een dienstcontract als het onderhavige – met als gevolg dat dit contract op dit onderdeel onverbindend en niet-afdwingbaar is – dat niet voorziet in een gescheiden boekhouding van de kosten en baten van een gedeeltelijk commerciële dienst, voor zover deze wordt gekenmerkt door verhoogde tarieven, teneinde het risico van overcompensatie te voorkomen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Arrest van het Hof van 24 januari 2024, Obshtina Pomorie (C-390/22, EU:C:2024:75)


Specifiek beleidsterrein: IenW

Gerelateerde documenten