C-810/24 Urban Vision
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 4 februari 2025 Schriftelijke opmerkingen: 21 maart 2025
Trefwoorden: Aanbesteding/gunning van concessies; vrij verkeer van vestiging en diensten; dienstenrichtlijn
Onderwerp: Artikelen 49 (vestiging) en 56 (diensten) VWEU; richtlijn 2014/23 (plaatsen van concessieovereenkomsten); richtlijn 123/2006 (dienstenrichtlijn).
Feiten: Het geschil gaat over een door de gemeente Milaan gevolgde procedure waarbij een overeenkomst werd gesloten voor het ontwerp, levering, plaatsing en beheer en onderhoud van zeventig geautomatiseerde openbare toiletten. In het kader van de gunning maakt de gemeente Milaan gebruik van een ‘voorkoopregeling’ uit het nationale recht. Dit houdt in dat de eerste initiatiefnemer (in casu ‘het consortium’) zijn voorkooprecht kan uitoefenen waarbij de opdracht aan hem wordt gegund, als hij dezelfde voorwaarden biedt als de beste bieding. De initiatiefnemer moet dan de kosten die de partij waaraan de opdracht in eerste instantie werd gegund heeft gemaakt om de bieding op te stellen, vergoeden. Indien de initiatiefnemer het voorkooprecht niet uitoefent, heeft hij recht op vergoeding van de kosten die hij voor het opstellen van het voorstel heeft gemaakt. Urban Vision betwist de rechtmatigheid van de voorkoopbepaling als factor bij de gunning, aangezien zij de beste bieding had ingediend, maar de opdracht niet aan haar is gegund, maar aan ‘het consortium’.
Overweging: - Richtlijn 2014/23 bevat geen bepalingen over voorkoopregelingen. De verwijzende rechter vraagt zich vooral af of daaruit kan worden afgeleid dat de richtlijn zich verzet tegen de voorkoopbepaling in de nationale aanbestedingswet.
- Voorts zijn de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten als bedoeld in respectievelijk de artikelen 49 en 56 VWEU aan de orde. Dit geldt niet alleen voor gevallen waarin de richtlijn niet van toepassing wordt geacht, maar ook voor de ingrijpende gevolgen van voorkoop voor gelijke behandeling en voor de essentie van openbare aanbestedingen; die gevolgen doen afbreuk aan de beginselen op grond waarvan de richtlijn gelijke behandeling voorschrijft en bij gebreke van een specifieke referentiebepaling in de richtlijn, waardoor het passend kan zijn de voorkoopbepaling ook te toetsen aan de hogere beginselen.
- Ten slotte zij opgemerkt dat, hoewel de exploitatie van de 97 reclame-inrichtingen niet de kenmerkende dienst van de betrokken overeenkomst vormt, (ook) wordt verwezen naar de beginselen die kunnen worden afgeleid uit artikel 12 van richtlijn 2006/123/EG, dat van toepassing is op concessies voor openbare goederen met het oog op de uitoefening van een economische activiteit, indien zij beperkt zijn in aantal (arrest van het Hof van 14 juli 2016 in gevoegde zaken C-458/14 en C-67/15).
Prejudiciële vraag: Staan de in de artikelen 49 en 56 VWEU neergelegde beginselen van vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten, alsook richtlijn 2014/23/EU, uitgelegd in het licht van de beginselen van evenredigheid, behoorlijk bestuur en doeltreffendheid, en artikel 12 van richtlijn 2006/123/EG, voor zover het Hof van Justitie dat artikel van toepassing acht, in de weg aan de nationale voorkoopregeling die is opgenomen in artikel 183, lid 15, van wetsbesluit nr. 50/2016?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: EZ