C-812/24 LIPOR et PreZero Portugal 

Contentverzamelaar

C-812/24 LIPOR et PreZero Portugal 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     13 februari 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     30 maart 2025

Trefwoorden: overheidsopdrachten, onderaanneming

Onderwerp:  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten: overweging 84, artikel 59 en artikel 63, lid 1.

Feiten:
Deze zaak betreft een openbare aanbestedingsprocedure die was uitgezet door ‘LIPOR’, voor de verlening van diensten voor het vervoer en de verwijdering van slakken. De aanbesteding werd gegund aan het bedrijf ‘PreZero Portugal’. Een ander bedrijf dat zich had ingeschreven ‘Semural Waste & Energy’ heeft tegen het gunningsbesluit beroep ingesteld bij de rechter. Het beroep is toegewezen, en het gunningsbesluit werd nietig verklaard. Volgens de rechter had PreZero verzuimd te vermelden dat er een rechtsbetrekking met een onderaannemer ‘Valor Rib’ bestond, terwijl het vermelden daarvan een formeel vereiste is bij de inschrijving. Valor Rib is een onderneming volledig in handen van PreZero en zou de slakken gaan verwijderen. PreZero is het daar niet mee eens en stelt dat de rechtsbetrekking met Valor Rib een zeggenschapsverhouding is en geen onderaanneming.

Overweging:
Op grond van artikel 63 van richtlijn 2014/24 moeten ondernemingen die een ‘beroep doen op de draagkracht van andere entiteiten’ bij overheidsopdrachten de overeenkomst met die andere entiteit indienen bij de inschrijving van de opdracht. De verwijzende rechter vraagt zich af of de verwijdering van slakken door Valor RIB gekwalificeerd moet worden als zo een beroep, en of de rechtsbetrekking tussen de ondernemingen PreZero ontslaat van de verplichting om de informatie betreffende Valor Rib in het aanbestedingsdocument te verstrekken. 

Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 63, lid 1, van richtlijn [2014/24/EU] aldus worden uitgelegd dat een situatie waarin een ondernemer bij de uitvoering van een opdracht gebruik wil maken van de uitrusting van een onderneming (onafhankelijke rechtspersoon) waarvan het aandelenkapitaal volledig in handen van de ondernemer is en waarvan een van de bestuurders tevens bestuurder van de ondernemer is, een „beroep op de draagkracht van andere entiteiten” vormt? 

2) Indien wordt geoordeeld dat is voldaan aan het wettelijke vereiste betreffende een beroep op de draagkracht van andere entiteiten, moet het feit dat de ondernemer bij de inschrijving geen [Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA)] heeft ingediend voor de onderneming die hij volledig in handen heeft, dan worden bestraft met uitsluiting van de aanbestedingsprocedure?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-234/14 Ostas celtnieks; C-324/14 Partner Apelski Dariusz; C-631/21 Taxi Horn Tours; C-469/22 Ambisig.

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten