C-813/24 Smartflats

Contentverzamelaar

C-813/24 Smartflats

Prejudiciële hofzaak  
 
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    29 januari 2025
Schriftelijke opmerkingen:                    15 maart 2025

Trefwoorden: dienstenrichtlijn, toeristische accommodaties, stedenbouwkundige vergunning

Onderwerp: Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (hierna dienstenrichtlijn).

Feiten: Het hoofdgeding betreft een geschil omtrent de explotatie van toeristische logies in Brussel. Verzoeker, Smartflats, heeft overeenkomstig de toepasselijke nationale regeling, een voorafgaande aangifte gedaan van deze exploitatie. Op grond van de betreffende regeling, een ordonnantie van 8 mei 2014 (hierna: de ordonnantie), moet een registratienummer voor deze activiteit worden toegekend op grond van met name de indiening van een administratief dossier dat een brandveiligheidsattest en een stedenbouwkundig attest van conformiteit bevat. De aangifte van Smartflats is niet-ontvankelijk geacht wegens onvolledigheid van het dossier.

Overweging: De vragen van de verwijzende rechter rijzen in verband met het vereiste van een stedenbouwkundig attest dat uit de ordonnantie voortvloeit. De verwijzende rechter twijfelt of dit vereiste in overeenstemming is met artikel 10 van de dienstenrichtlijn.

Daarbij merkt de verwijzende rechter allereerst op dat de ordonnantie enkel het overleggen van een stedenbouwkundig attest van conformiteit vereist en dit mag niet worden verward met de algemeen geldende materiële regels van ruimtelijke ordening. De eis dat voor de wijziging van het gebruik of de bestemming van een goed een stedenbouwkundige vergunning dient te worden verkregen, vloeit voort uit artikel 98 BWRO, zijnde een regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening die moet worden nageleefd door zowel dienstverrichters als natuurlijke personen die als particulier handelen, en waarvan de niet-nakoming leidt tot sancties die niet specifiek betrekking hebben op een dienstenactiviteit, zodat deze regelgeving in beginsel niet onder de dienstenrichtlijn valt (zie C-724/18 en C-727/18, Cali Apartments, punt 40-41).

Het vereiste van stedenbouwkundige conformiteit lijkt, volgens de verwijzende rechter, te voldoen aan de eisen van artikel 10 van de dienstenrichtlijn. Echter, de verwijzende rechter vraagt zich af of de omstandigheid dat bij panden waarin een toeristisch logies is gevestigd, onderscheid wordt gemaakt tussen panden die „voornamelijk een residentiële functie” behouden (dus voornamelijk logies van personen die als particulier handelen) en andere panden, met als gevolg dat de eerste categorie haar bestemming als woning behoudt (zonder noodzaak van een vergunning) en dat ten aanzien van de tweede categorie (althans indien zij eerder de bestemming woning had) voor het verkrijgen van het stedenbouwkundig attest van conformiteit een stedenbouwkundige vergunning moet worden aangevraagd), niet neerkomt op een specifieke regeling van de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in de zin van de dienstenrichtlijn.

Zo ja, dan dient te worden nagegaan of de stedenbouwkundige conformiteitseis voldoende duidelijk, ondubbelzinnig en objectief is. Daarbij wijst de verwijzende rechter op mogelijke discrepanties tussen een ministeriële verklarende omzendbrief van 10 mei 2016 in het kader van de uitvoering van de ordonnantie en het Gewestelijk Bestemmingsplan, die een zekere rechtsonzekerheid zouden scheppen. Tevens rijst de vraag of de regeling in strijd is met artikel 13 van de dienstenrichtlijn gelet op de autonomie die gemeenten wordt verleend bij het verstrekken van het stedenbouwkundig attest van conformiteit.

Prejudiciële vragen:

1) Is richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt van toepassing op een nationale regeling inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw als die van artikel 98 van het Brussels Wetboek van ruimtelijke ordening (BWRO), die formeel op dezelfde wijze betrekking heeft op dienstverrichters bij de uitvoering van een dienstenactiviteit in de zin van deze richtlijn en personen die als particulier handelen, maar die volgens de uitlegging die wordt bepleit door de ministeriële verklarende omzendbrief van 10 mei 2016 betreffende de toekomstige opdrachten van de gemeente en de burgemeester in het kader van de uitvoering van de ordonnantie van 8 mei 2014 betreffende het toeristische logies, zijnde een andere regeling op het gebied van toerisme die onder de werkingssfeer van deze richtlijn valt, in de praktijk – zij het niet louter maar in elk geval voornamelijk – de toegang tot of de uitoefening van die activiteit beïnvloedt? 

2) Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan of moet met deze nationale regeling inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw niettemin rekening worden gehouden bij de beoordeling of voormelde regeling op het gebied van toerisme verenigbaar is met richtlijn 2006/123/EG, aangezien artikel 5, 2°, van laatstgenoemde regeling als een van de criteria voor het verlenen van een voorafgaande vergunning een attest van naleving van de nationale regeling inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw vermeldt, en wel met name gelet op het verbod volgens hetwelk vergunningsvoorwaarden niet mogen overlappen met gelijkwaardige of in wezen vergelijkbare eisen en controles waaraan de dienstverrichter al onderworpen is (artikel 10, lid 3, van de richtlijn)? 

3) Verzet artikel 9 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt zich uit het oogpunt van het evenredigheidsvereiste tegen een wettelijke regeling waarbij de exploitatie van elke woning die is uitgerust met het noodzakelijke meubilair om te logeren en te koken, in voorkomend geval en mits betaling van een prijssupplement hoteldiensten daaronder begrepen, en die op regelmatige basis of occasioneel tegen betaling aan toeristen wordt aangeboden voor een of meer nachten, afhankelijk wordt gesteld van een voorafgaande aangifte en registratie, met als voornaamste reden dat toeristen dienen te worden beschermd en als ondergeschikte (en impliciete) reden dat hierdoor het stedelijk milieu – hetgeen de bescherming van de woningmarkt zou impliceren – kan worden beschermd? 

4) Verzet artikel 10 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt zich tegen een wettelijke regeling waarbij de exploitatie van elke woning die is uitgerust met het noodzakelijke meubilair om te logeren en te koken, in voorkomend geval en mits betaling van een prijssupplement hoteldiensten daaronder begrepen, en die op regelmatige basis of occasioneel tegen betaling aan toeristen wordt aangeboden voor een of meer nachten, afhankelijk wordt gesteld van een voorafgaande aangifte en registratie, hetgeen met name de overlegging impliceert van een attest van de gemeente waar het betreffende toeristische logies is gevestigd, waarin wordt bevestigd dat dit logies is opgericht met naleving van de reglementering inzake ruimtelijke ordening en de geldende stedenbouwkundige regels, indien krachtens de nationale regeling inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw een stedenbouwkundige vergunning moet worden verkregen ingeval van wijziging van de bestemming of het gebruik van een “woning” in “hotelinrichting” en de exploitatie van een woning in bovengenoemde zin wordt aangemerkt als een hotelinrichting, gelet op de wijze waarop de begrippen hotelinrichting en toeristische logies respectievelijk in de betrokken regelingen worden omschreven? 

5) Is het antwoord op de vorige vraag anders naargelang de kwalificatie van wat een “hotelinrichting” is, al dan niet wordt overgelaten aan het oordeel van de gemeentelijke autoriteit, zoals geregeld in een ministeriële omzendbrief?

6) Verzet artikel 13 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt zich tegen een wettelijke regeling, waarbij de exploitatie van elke woning die is uitgerust met het noodzakelijke meubilair om te logeren en te koken, in voorkomend geval en mits betaling van een prijssupplement hoteldiensten daaronder begrepen, en die op regelmatige basis of occasioneel tegen betaling aan toeristen wordt aangeboden voor een of meer nachten, afhankelijk wordt gesteld van een voorafgaande aangifte en registratie, hetgeen met name de overlegging impliceert van een attest van de gemeente waar het betrokken toeristische logies is gevestigd, waarin wordt bevestigd dat dit logies is opgericht met naleving van de reglementering inzake ruimtelijke ordening en de geldende stedenbouwkundige regels, indien er geen enkele termijn voor de afgifte van dit attest is vastgesteld, er geen specifieke motiveringsplicht is opgelegd en er niet in een specifieke beroepsmogelijkheid is voorzien? 

7) Ingeval de voorwaarde betreffende het overleggen van een stedenbouwkundig attest van conformiteit in het licht van het Unierecht onrechtmatig is, dient dan krachtens het Unierecht alleen deze voorwaarde te worden geschrapt of de volledige regeling van voorafgaande aangifte en registratie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Arrest van 22 september 2020, Cali Apartments, gev. zaken C—724/18 en C-727/18, EU:C:2020:743.

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten