C-821/24 A1 Bulgaria
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 12 februari 2025 Schriftelijke opmerkingen: 29 maart 2025
Trefwoorden: mobiele telefonie, consumentenovereenkomst, oneerlijke bedingen
Onderwerp: - Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikel 2, onder a) en artikel 4; - Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten: artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 7, lid 4, onder a).
Feiten: Verzoekende partij is ‘A1 Bulgaria’, een aanbieder van mobiele telefonie. A1 Bulgaria vordert bij de rechter de uitvaardiging van een betalingsbevel, voor de niet-betaalde facturen van verwerende partij ‘V.N.A’. De verwijzende rechter zet vraagtekens bij een aantal bedingen uit de consumentenovereenkomst.
Overweging: De verwijzende rechter vraagt zich af of de consumenten wel genoeg worden geïnformeerd over eventuele prijswijzigingen en de mogelijkheid om de overeenkomst op te zeggen. Daarnaast is het de vraag of de bedingen betreffende schadevergoeding begrijpelijk zijn voor de consumenten. In onderhavig geval zijn er bijvoorbeeld negen diensten in één consumentenovereenkomst gebundeld, en voor elk van de diensten is een schadevergoeding overeengekomen in het geval van niet-nakoming. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze bedingen afzonderlijk moeten worden onderzocht, of dat het pakket als geheel moet worden uitgesloten van de verbintenis wanneer een aantal van de bedingen oneerlijk blijkt te zijn. Tenslotte vraagt de verwijzende rechter zich af of de gerechtelijke schikking tussen de aanbieder en de consument, die het karakter heeft van een onherroepelijk vonnis waartegen geen beroep kan worden ingesteld, een stakingsmaatregel is in de zin van richtlijn 2020/1828, en of dit bindend is voor rechters.
Prejudiciële vragen: 1) Moeten artikel 3, lid 3, [van richtlijn 93/13] en punt 1, onder j), van de bijlage, met als opschrift „In artikel 3, lid 3, bedoelde bedingen”, bij die richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij een regeling toestaan waarbij de verkoper de voorwaarden van een overeenkomst eenzijdig kan wijzigen wanneer een beding, ook in de algemene voorwaarden, voorziet in een indexering van de met de consument overeengekomen prijs van diensten op basis van de door een overheidsinstantie gepubliceerde gemiddelde consumentenprijsindex van het voorgaande jaar, indien die indexering enkel wordt verricht indien het om een verhoging gaat?
2) Moet het begrip „bedingen van een overeenkomst” in artikel 2, onder a), van richtlijn 93/13 aldus worden uitgelegd dat het ziet op een bepaalde, afzonderlijke tekst in de overeenkomst, of moet het aldus worden opgevat dat het ziet op alle rechtsgevolgen van delen van de tekst van de overeenkomst, ook al komen deze niet voor in hetzelfde afzonderlijke deel van het document?
3) Dient bij het onderzoek van het oneerlijke karakter van een overeenkomst elk van de contractuele bedingen waarover is onderhandeld en die de gevolgen van niet-nakomingen regelen, afzonderlijk te worden getoetst, of moet het cumulatieve effect dat deze bedingen in het kader van het volledige dienstenpakket sorteren, worden opgevat als één beding dat „tot doel of tot gevolg he[eft] de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen” in de zin van punt 1, onder e), van de bijlage, met als opschrift „In artikel 3, lid 3, bedoelde bedingen”, bij richtlijn 93/13, en moeten die bedingen, indien sommige ervan oneerlijk zijn, dan in hun geheel worden uitgesloten?
4) Moet artikel 4 van richtlijn 93/13 aldus worden uitgelegd dat het een regeling toestaat volgens welke de verkoper de bedingen betreffende de hoogte van schadevergoedingen kan vaststellen op basis van een standaardbedrag (met uitsluiting van contractueel overeengekomen kortingen, die ook een deel van het bedrag van de kortingen op abonnementsovereenkomsten en op de marktprijs van gekochte of geleasede eindapparatuur compenseren), of moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus worden uitgelegd dat het een regeling toestaat volgens welke een beding inzake de aansprakelijkheid voor de niet-nakoming van de overeenkomst als oneerlijk kan worden beschouwd wanneer dit beding erin voorziet dat de consument een schadevergoeding moet betalen en kosten moet dragen die kennelijk niet in verhouding staan tot de als tegenprestatie verrichte dienst en tot de voorwaarde waaronder de aansprakelijkheid voor de niet-nakoming van de overeenkomst ontstaat (automatisch en zonder voorafgaande aanmaning met de bijbehorende rente en invorderingskosten)?
5) Kan een gerechtelijke schikking tussen de aanbieder van mobiele telefonie en een bevoegde instantie in de zin van deze richtlijn, zoals de Komisia za zashtita na potrebitelite (commissie voor consumentenbescherming, Bulgarije), gevolgen hebben krachtens artikel 8, lid 1, onder b), juncto artikel 7, lid 4, onder a), van richtlijn 2020/1828, en zo ja, is een dergelijke overeenkomst ook bindend voor andere rechterlijke instanties (waaronder elke rechter die uitspraak moet doen over een rechtsverhouding tussen de aanbieder van mobiele telefonie en een individuele consument), indien de rechter, om de in zaak C-600/19 uiteengezette redenen, bij de goedkeuring van die schikking het eventuele oneerlijke karakter van de bedingen niet heeft onderzocht?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-600/19 Ibercaja Banco; C-724/22 Investcapital.
Specifiek beleidsterrein: EZ; JenV