C-824/18 Krajowa Rada Sądownictwa

Contentverzamelaar

C-824/18 Krajowa Rada Sądownictwa

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 21 maart 2019

Schriftelijke opmerkingen: 7 mei 2019

​​​​​​​

Trefwoorden : rechtsstaat; rechterlijke bescherming; gelijke behandeling

Onderwerp :

- VEU artikel 2, artikel 4(3), artikel 6(1), en artikel 19(1);

- Handvest van de grondrechten artikel 15(1), artikel 20, artikel 21(1), artikel 47 en artikel 52(1);

- Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep;

 

Feiten:

Het gaat hier om vijf beroepen tegen beslissingen van de Poolse nationale raad voor de magistratuur (hierna: KRS) tot het niet-indienen van voorstellen tot benoeming van kandidaten in de functie van rechter bij de hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken (hierna: SN). In de behandelde zaken heeft de KRS bij besluit nr. 318/2018 van 24.08.2018 beslist het voorstel tot benoeming van onder meer A.B. en C.D. in het ambt van rechter in de strafkamer van de SN niet voor te leggen aan de Poolse president. Bij besluit nr. 330/2018 van 28.08.2018 heeft de KRS besloten het voorstel tot benoeming van onder meer E.F., G.H. en I.J. in het ambt van rechter in de burgerlijke kamer van de SN niet voor te leggen aan de Poolse president. De genoemde personen zijn via de voorzitter van de KRS tegen deze besluiten opgekomen bij de verwijzende rechter (hoogste bestuursrechter, hierna: NSA). Bij de indiening van het beroep hebben zij tegelijkertijd de NSA rechtstreeks om de toepassing van bewarende maatregelen verzocht. Bij beslissingen van 25.09.2018 heeft de NSA de tenuitvoerlegging van besluit nr. 318/2018 opgeschort, en bij beslissingen van 27.09.2018 en 08.10.2018 die van besluit nr. 330/2018.

 

Overweging:

Bij de NSA zijn twijfels gerezen over de uitlegging van het Unierecht met betrekking tot de nationale bepalingen die zijn ingevoerd naar aanleiding van recente wetswijzigingen waardoor in artikel 43(2) van de wet inzake de KRS een bijzondere bepaling is opgenomen die verwijst naar artikel 44(1)b). Krachtens die bepaling wordt het besluit inzake de benoeming in de functie van rechter bij de SN, wanneer dit niet door alle deelnemers aan de procedure wordt betwist, ook definitief wat betreft de beslissing betreffende de voordracht voor de benoeming in de functie van rechter bij de SN van de deelnemers aan de procedure die geen beroep hebben ingesteld. De wijze waarop de besluiten van de KRS definitief worden en de wijze waarop hiertegen kan worden opgekomen houden mogelijk verband met wetswijzigingen die voorzien in een verlaging van de pensioenleeftijd van de rechters (van maximaal 70 jaar tot 65 jaar) waardoor hun ambt vroeger vrijkomt dan voorheen.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moeten artikel 2 in samenhang met artikel 4, lid 3, derde volzin, artikel 6, lid 1, artikel 19, lid 1, VEU in samenhang met artikel 47 van het Handvest en artikel 9, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad alsmede artikel 267, derde alinea, VWEU aldus worden uitgelegd dat er sprake is van een schending van het beginsel van de rechtsstaat en van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en effectieve rechterlijke bescherming indien de nationale wetgever weliswaar voorziet in het recht van beroep in individuele zaken betreffende de bekleding van het ambt van rechter bij de rechterlijke instantie in laatste aanleg van een lidstaat (de Sąd Najwyższy), maar het besluit betreffende de gemeenschappelijke evaluatie en de beoordeling van alle kandidaten voor de functie van rechter bij de Sąd Najwyższy tijdens de selectieprocedure, welk besluit voorafgaat aan het voorstel tot benoeming van kandidaten in de functie van rechter bij het genoemde gerecht, definitief wordt en in werking treedt wanneer dit niet wordt betwist door alle deelnemers aan de selectieprocedure, waaronder ook een kandidaat die geen belang heeft bij de betwisting van dat besluit omdat hij voor die functie is voorgedragen, wat bijgevolg:

– de doeltreffendheid van het rechtsmiddel en de mogelijkheid van een daadwerkelijke toetsing van het verloop van de genoemde selectieprocedure door de bevoegde rechter ondermijnt?

– en indien deze procedure eveneens betrekking heeft op die posten van rechter bij de Sąd Najwyższy die tot dusver werden bekleed door rechters op wie een nieuwe, lagere pensioenleeftijd is toegepast, zonder dat de betrokken rechters uiteindelijk konden beslissen van de lagere pensioenleeftijd gebruik te maken, in de context van het beginsel van de onafzetbaarheid van rechters – indien ervan uitgegaan dat daardoor aan dit beginsel is afgedaan – ook niet zonder gevolgen blijft voor de reikwijdte en de uitkomst van de rechterlijke toetsing van de genoemde selectieprocedure?

2. Moeten artikel 2 in samenhang met artikel 4, lid 3, derde volzin, en artikel 6, lid 1, VEU in samenhang met artikel 15, lid 1, en artikel 20, in samenhang met artikel 21, lid 1, en artikel 52, lid 1, van het Handvest, in samenhang met artikel 2, lid 1 en lid 2, onder a), en artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78/EG en artikel 267, derde alinea, VWEU, aldus worden uitgelegd dat er sprake is van schending van het beginsel van de rechtsstaat, het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van de gelijke en onder dezelfde voorwaarden geregelde toegang tot de openbare dienst – het ambt van rechter bij de Sąd Najwyższy – indien in individuele zaken betreffende de bekleding van het ambt van rechter bij de Sąd Najwyższy weliswaar beroep bij de bevoegde rechter openstaat, maar als gevolg van de in de eerste prejudiciële vraag beschreven regeling van de onherroepelijkheid, de benoeming in het ambt van rechter bij Sąd Najwyższy, die een vacante post betreft, kan plaatsvinden zonder toetsing van het verloop van de genoemde selectieprocedure door de bevoegde rechter – voor zover een dergelijke toetsing wordt ingeleid – en dit ontbreken van een toetsingsmogelijkheid in strijd is met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en derhalve tevens ingaat tegen het recht op gelijke toegang tot de openbare dienst, hetgeen indruist tegen het algemeen belang, en dat de situatie waarin de autoriteit van de lidstaat die moet waken over de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties en van de rechters (de Krajowa Rada Sądownictwa), waarbij de procedure betreffende de bekleding van het ambt van rechter bij de Sąd Najwyższy aanhangig is, aldus wordt samengesteld dat de vertegenwoordigers van de rechterlijke macht in die autoriteit worden gekozen door de wetgevende macht, niet leidt tot schending van het beginsel van het institutionele evenwicht?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Associação Sindical dos Juízes Portugueses C-64/16; C-583/11; Internationale Handelsgesellschaft mbH C-11/70; ERT C-260/89; C- 72/15; Unibet C-432/05; DEB C-279/09;

Specifiek beleidsterrein: JenV; SZW