C-83/21 Airbnb Ireland et Airbnb Payments UK
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 6 april 2021 Schriftelijke opmerkingen: 23 mei 2021
Trefwoorden : diensten; belastingen;
Onderwerp :
- VWEU artikel 56;
- Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;
- Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt;
- Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.
Feiten:
Airbnb Ireland en Airbnb Payments UK Limited (laatstgenoemde is verantwoordelijk voor het beheer van de betalingen) hebben in september 2017 bij de Italiaanse bestuursrechter beroep ingesteld tegen het besluit van de Agenzia delle Entrate inzake de tenuitvoerlegging van de fiscale regeling voor kortlopende huurovereenkomsten. Verzoekers zijn ook opgekomen tegen de daaropvolgende interpretatieve circulaire van de Agenzia delle Entrate van 12-10-2017 betreffende dezelfde materie. Verzoekers stellen dat de nationale regeling in strijd is met het Unierecht, aangezien deze regeling i) een „technisch voorschrift” betreffende de informatiemaatschappij heeft ingevoerd zonder voorafgaande kennisgeving aan de Commissie, en ii) in strijd is met de beginselen van het Unierecht inzake mededinging en vrijheid van dienstverrichting. De regeling legt accommodatiebemiddelaars namelijk zware verplichtingen op. De bestuursrechter heeft het beroep verworpen. Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld bij de hoogste bestuursrechter. Het voorzitterschap van de Raad van Ministers, het ministerie van Economische Zaken en Financiën, en de Agenzia delle Entrate zijn als verweerders opgetreden.
Overweging:
De eerste twee vragen hebben betrekking op de Italiaanse regeling. Daarin is bepaald dat bepaalde dienstverleners op het gebied van accommodatiebemiddeling verplicht zijn om gegevens met betrekking tot de gesloten overeenkomsten te verzamelen en te verstrekken, bronbelasting in te houden op de betalingen en, in het geval van nietingezeten dienstverleners, een fiscaal vertegenwoordiger te benoemen die instaat voor de doorstorting van de belasting. Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of deze regeling kan worden beschouwd als een „technisch voorschrift”, en, meer specifiek, een „regel betreffende diensten”, in de zin van richtlijn 2015/1535. De tweede vraag betreft de verenigbaarheid van deze regeling met het in artikel 56 VWEU neergelegde beginsel van vrijheid van dienstverrichting en met de bepalingen van de richtlijnen 2000/31 en 2006/123. Met de derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of hij, wanneer de partijen in het geding bij hem een verzoek hebben ingediend om bij het Hof een prejudiciële verwijzing aanhangig te maken, vergezeld van de tekst van de vraag die aan het Hof moet worden voorgelegd, deze tekst zelf anders mag formuleren.
Prejudiciële vragen:
1) Welke uitlegging moet worden gegeven aan de begrippen „technisch voorschrift” betreffende de diensten van de informatiemaatschappij en „regel betreffende diensten” van de informatiemaatschappij in richtlijn 2015/1535/EU en vallen onder deze begrippen ook belastingmaatregelen die niet direct zijn bedoeld om de specifieke dienst van de informatiemaatschappij te reguleren, maar die van invloed zijn op de wijze waarop deze dienst in de lidstaat wordt verleend, met name doordat zij aan alle dienstverleners op het gebied van accommodatiebemiddeling – waaronder dus ook niet-ingezeten dienstverleners die hun diensten online verlenen – aanvullende verplichtingen opleggen met het oog op de doeltreffende inning van de door verhuurders verschuldigde belastingen, te weten:
a) het verzamelen en aan de belastingdienst van de lidstaat verstrekken van gegevens inzake de kortlopende huurovereenkomsten die zijn gesloten naar aanleiding van de activiteit van de bemiddelaar;
b) het inhouden van het percentage van de door de huurders aan de verhuurders overgemaakte bedragen dat aan de fiscus verschuldigd is, en het doorstorten ervan aan de schatkist?
2) a) Staan het in artikel 56 VWEU neergelegde beginsel van vrijheid van dienstverrichting en, indien zij in casu van toepassing worden geacht, de uit de richtlijnen 2006/123/EG en 2000/31/EG af te leiden vergelijkbare beginselen in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan accommodatiebemiddelaars die actief zijn in Italië – waaronder dus ook niet-ingezeten dienstverleners die hun diensten online verlenen – gegevens moeten verzamelen over kortlopende huurovereenkomsten die via hen worden gesloten en die gegevens vervolgens aan de belastingdienst moeten verstrekken, met het oog op de inning van de directe belastingen die de gebruikers van de dienst verschuldigd zijn?
b) Staan het in artikel 56 VWEU neergelegde beginsel van vrijheid van dienstverrichting en, indien zij in casu van toepassing worden geacht, de uit de richtlijnen 2006/123/EG en 2000/31/EG af te leiden vergelijkbare beginselen in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan accommodatiebemiddelaars die actief zijn in Italië – waaronder dus ook niet-ingezeten dienstverleners die hun diensten online verlenen – en die betrokken zijn bij de afhandeling van de betalingen van de kortlopende huurovereenkomsten die via hen worden gesloten, op deze betalingen belasting moeten inhouden en die vervolgens aan de schatkist moeten doorstorten, met het oog op de inning van de directe belastingen die de gebruikers van de dienst verschuldigd zijn?
c) Kunnen, indien bovenstaande vragen bevestigend worden beantwoord, het in artikel 56 VWEU neergelegde beginsel van vrijheid van dienstverrichting en, indien zij in casu van toepassing worden geacht, de uit de richtlijnen 2006/123/EG en 2000/31/EG af te leiden vergelijkbare beginselen, in overeenstemming met het recht [van de Europese Unie], evenwel worden beperkt door nationale bepalingen zoals de hierboven onder a) en b) omschreven bepalingen, omdat de heffing van de door de gebruikers van de dienst verschuldigde belastingen anders niet doeltreffend zou verlopen?
d) Kunnen het in artikel 56 VWEU neergelegde beginsel van vrijheid van dienstverrichting en, indien zij in casu van toepassing worden geacht, de uit de richtlijnen 2006/123/EG en 2000/31/EG af te leiden vergelijkbare beginselen, in overeenstemming met het recht [van de Europese Unie], worden beperkt door een nationale bepaling op grond waarvan accommodatiebemiddelaars die niet in Italië zijn gevestigd, een fiscale vertegenwoordiger moeten aanwijzen die, in naam en voor rekening van de niet-ingezeten bemiddelaar, moet voldoen aan de hierboven onder b) omschreven nationale bepalingen, omdat de heffing van de door de gebruikers van de dienst verschuldigde belastingen anders niet doeltreffend zou verlopen?
3) Moet artikel 267, derde alinea, VWEU, aldus worden uitgelegd dat, indien een van de partijen een vraag van uitlegging van het (primaire of afgeleide) recht [van de Europese Unie] opwerpt, vergezeld van een exacte formulering van die vraag, de rechter desondanks nog steeds de mogelijkheid heeft de vraag zelf op autonome wijze te formuleren, waarbij hij naar eigen goeddunken en naar eer en geweten de verwijzingen naar het recht [van de Europese Unie], de nationale bepalingen die hier mogelijk mee in strijd zijn, en de woordelijke strekking van de verwijzing bepaalt, mits hij hierbij binnen de grenzen van het voorwerp van het geding blijft, of dient de rechter de vraag zoals deze door de vragende partij is geformuleerd, over te nemen?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; EZK