C-832/18 Finnair

Contentverzamelaar

C-832/18 Finnair

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 6 maart 2019

Schriftelijke opmerkingen: 20 april 2019
​​​​​​​

Trefwoorden : compensatie luchtreizigers;

Onderwerp :

- Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91;

 

Feiten:

Verzoekers hadden op 11.10.2013 met de rechtstreekse vlucht van Helsinki naar Singapore moeten reizen. De luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoerde, was Finnair. Op 11.10.2013 annuleerde Finnair deze vlucht vanwege een technisch probleem aan het toestel. Finnair boekte verzoekers om naar een vlucht van 12.10.2013 van Helsinki naar Singapore via Chongqing en verstrekte de verzoekers nieuwe tickets. Finnair heeft in de loop van de procedure overeenkomstig de vordering tot compensatie aan iedere verzoeker een bedrag van €600,- aan compensatie toegekend vanwege de annulering van de oorspronkelijke vlucht. Finnair was ook de uitvoerende luchtvaartmaatschappij van de alternatieve vlucht die volgde op de geannuleerde vlucht. De alternatieve vlucht had vertraging vanwege uitval van de stuurbekrachtiging van het roer van het vliegtuig waardoor verzoekers te laat waren voor de aansluitende vlucht van Chongqing naar Singapore. Finnair boekte in Chongqing voor verzoekers een nieuwe vlucht op dezelfde dag van Chongqing naar Singapore via Hong Kong. Deze vlucht werd uitgevoerd door Dragon Air. Verzoekers vorderen compensatie omdat de alternatieve vlucht volgens de planning op 13.10.2013 om 17.25u in Singapore had moeten aankomen, maar zij in werkelijkheid op 14.10.2013 om 00.15u aankwamen. De daadwerkelijke aankomsttijd op de eindbestemming, Singapore, week meer dan drie uur af van de geplande aankomsttijd van de alternatieve vlucht. De käräjäoikeus deed op 21 juni 2017 uitspraak in de zaak. De rechter in eerste aanleg verwierp het beroep op grond dat verzoekers op basis van verordening 261/2004 geen recht hadden op een tweede vergoeding vanwege vertraging van de alternatieve vlucht. Verzoekers hebben hierop hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

 

Overweging:

Het is onduidelijk of een passagier recht heeft op een nieuwe compensatie overeenkomstig artikel 7 van de verordening wanneer hij compensatie heeft gekregen vanwege een geannuleerde vlucht en de op de vluchtannulering volgende alternatieve vlucht zodanig is vertraagd dat hij wegens de vertraging drie of meer uur tijd heeft verloren. De mededeling van de Europese Commissie (2016/C 214/04) en het voorstel van de Europese Commissie tot wijziging van verordening 261/2004 zijn hierover in tegenspraak met elkaar. Het Hof heeft zich niet uitgesproken over het recht op een tweede compensatie en evenmin is een dergelijke zaak aanhangig bij het Hof. Verder is onduidelijk hoe buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5(3) van de verordening dienen te worden uitgelegd ingeval een on-condition-onderdeel van een vliegtuig uitvalt. Het is onduidelijk wat in genoemde bepaling met het begrip “alle redelijke maatregelen” wordt bedoeld wanneer het gaat om een dergelijk onderdeel.

 

Prejudiciële vragen:

1. Dient verordening nr. 261/2004 aldus te worden uitgelegd dat een luchtreiziger een tweede keer recht heeft op compensatie in de zin van artikel 7, lid 1, wanneer hij compensatie heeft gekregen vanwege een geannuleerde vlucht en de luchtvaartmaatschappij die de alternatieve vlucht uitvoert, dezelfde is als de luchtvaartmaatschappij die de geannuleerde vlucht zou uitvoeren, en ook de op de geannuleerde vlucht volgende alternatieve vlucht ten opzichte van de geplande aankomsttijd een vertraging heeft opgelopen die recht geeft op compensatie?

2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, kan de luchtvaartmaatschappij zich dan beroepen op buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3, wanneer na een technical follow-up van de fabrikant van het vliegtuig met betrekking tot de reeds in gebruik zijnde vliegtuigen, het in dit document behandelde onderdeel in feite wordt behandeld als een zogenoemd oncondition- onderdeel, dat wil zeggen een onderdeel dat wordt gebruikt totdat het uitvalt, en de uitvoerende luchtvaartmaatschappij een voorziening had getroffen voor de vervanging van het betrokken onderdeel door voortdurend een reserveonderdeel beschikbaar te houden?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-402/07 en C-432/07; Emirates Airlines C-173/07; C-549/07; C-257/14;

Specifiek beleidsterrein: IenW