C-832/21 Beverage City Polska
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 24 februari 2022 Schriftelijke opmerkingen: 10 april 2022
Trefwoorden : rechterlijke bevoegdheid, uniemerk, nauwe band, levering
Onderwerp :
- Verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk
- Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
Feiten:
Verzoekster is houder van verschillende Uniemerken met het woordelement „Vogue.” Verweerster onder 1 is een vennootschap naar Duits recht die gevestigd is in de deelstaat Brandenburg. Haar zaken worden beheerd door haar bestuurder – verweerder onder 2 – die zijn woonplaats heeft in Niederkassel (Duitsland). Verweerster onder 3 is een vennootschap naar Pools recht die gevestigd is in Krakau (Polen), waarvan verweerder onder 4 bestuurder is, Laatstgenoemde heeft eveneens in Krakau zijn woonplaats. Verweerster onder 3 produceert en distribueert een energiedrank onder de naam „DIAMANT VOGUE” en maakt daarvoor reclame. Verweerster onder 1 was met verweerster onder 3 verbonden door middel van een exclusieve distributieovereenkomst voor Duitsland en kocht de dienovereenkomstig geëtiketteerde energiedrank in Polen van verweerster onder 3. Verzoekster ziet hierin een inbreuk op haar Uniemerken en heeft tegen alle verweerders bij de Duitse rechter in eerste aanleg een vordering ingesteld die strekt tot staking van inbreuken in de gehele Unie en – later beperkt tot handelingen in Duitsland – tot overlegging van informatie, tot het afleggen van rekening en verantwoording alsook tot vaststelling van de verplichting tot schadevergoeding. Verweerders onder 3 en 4 hebben onder meer aangevoerd dat er geen internationale bevoegdheid bestaat ter zake van de tegen hen ingestelde vordering.
Overweging:
Een internationale bevoegdheid van de Duitse rechtbanken voor het Uniemerk om kennis te nemen van de vordering tegen verweerders onder 3 en 4 kan slechts voortvloeien uit artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012. De Duitse rechter in eerste aanleg (en in de beroepsprocedure de verwijzende rechter) is uitsluitend ten aanzien van verweerder onder 2 internationaal bevoegd op grond van artikel 125, lid 1, van de Uniemerkenverordening. Voor de bevoegdheid ten aanzien van verweerders onder 3 en 4 geldt als voorwaarde dat er tussen de tegen hen gerichte vordering en de vordering tegen verweerder onder 2 „een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven”. De onderhavige feiten verschillen van de aan het arrest Nintendo ten grondslag liggende feiten doordat de leveringsrelatie niet tussen de hoofdverweerder – te weten verweerder onder 2 – en verweerders onder 3 en 4, maar tussen verweersters 1 en 3 bestond, terwijl vorderingen zijn ingesteld tegen verweerders onder 2 en 4 in hun respectieve hoedanigheid van vertegenwoordigers van de rechtspersonen. Daarbij komt dat het Hof in het arrest Nintendo onder meer in aanmerking heeft genomen dat de verweerders in die zaak tot dezelfde groep behoorden. In het onderhavige geval ontbreekt een dergelijke band. De betrokken partijen in Duitsland en Polen handelen op eigen verantwoordelijkheid en onafhankelijk van elkaar. Uiteindelijk bestaat er slechts een feitelijke band in de vorm van een leveringsketen. Het is evenwel onzeker of dit alleen voldoende is.
Prejudiciële vraag:
Is er, in de zin van artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012, sprake van een „zo nauwe band” tussen de vorderingen dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven, in het geval waarin in de procedure wegens inbreuk op een Uniemerk de band erin bestaat dat de in een lidstaat (in casu Polen) gevestigde verweerder die op een Uniemerk inbreuk makende goederen heeft geleverd aan een in een andere lidstaat (in casu Duitsland) gevestigde verweerder, wiens wettelijke vertegenwoordiger de hoofdverweerder is en tegen wie als inbreukmaker eveneens een vordering is ingesteld, wanneer de partijen enkel door de loutere leveringsrelatie met elkaar verbonden zijn en er juridisch noch feitelijk een verdergaande band bestaat?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Nintendo (C-24/16 en C-25/16)
Specifiek beleidsterrein: JenV, EZK