C-837/24 Nova Iberomoldes
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 17 februari 2025 Schriftelijke opmerkingen: 3 april 2025
Trefwoorden: belasting, kapitaaloverdracht
Onderwerp: Richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal: artikelen 3, onder a), 4, 5, lid 1, onder a), 6, lid 1, onder a) en b), en 8, lid 3.
Feiten: Verzoekende partij ‘Nova Iberomoldes’ is een houdstermaatschappij, opgericht in 2019 door aandelen in verschillende vennootschappen te brengen, waaronder vennootschap ‘Edilásio Carreira da Silva’ die onroerend goed bezat. De belastingdienst legde een aanvullende belastingaanslag op, omdat volgens het nationale recht ‘IMT-belasting’ verschuldigd is bij de verwerving van aandelen in een vennootschap met onroerend goed. Verzoekende partij betwist deze aanslag en stelt dat het in strijd is met richtlijn 2008/7, die indirecte belastingen op kapitaaltransacties verbiedt.
Overweging: De verwijzende rechter twijfelt over de juiste toepassing van richtlijn 2008/7, en vraagt het Hof om te oordelen over de kwalificatie van de belasting, de toepasselijkheid van de richtlijn en de verenigbaarheid van het gehanteerde belastingtarief met de richtlijn.
Prejudiciële vragen: 1. Moet een belasting die wordt geheven over de overdracht onder bezwarende titel van het eigendomsrecht, of delen daarvan, op een onroerend goed en die elke gebeurtenis waardoor een aandeelhouder ten minste 75 % van het maatschappelijk kapitaal verkrijgt van een vennootschap die onroerend goed bezit (zoals de in casu aan de orde zijnde IMT) gelijkstelt aan een overdracht van onroerende goederen, worden aangemerkt als een „indirecte belasting” op het bijeenbrengen van kapitaal in de zin van richtlijn 2008/7/EG van de raad van 12 februari 2008?
2. Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord, moet een verrichting als hier aan de orde, waarbij een kapitaalvennootschap wordt opgericht in de zin van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008, met het oog op het beheer van aandelen en waarbij het volledig maatschappelijk kapitaal wordt volgestort door de inbreng van aandelen van de inbrengende vennootschap (die ook de aandelen beheert) in andere vennootschappen, zonder overdracht van andere bestanddelen, middelen en zonder overdracht van alle eigenvermogensinstrumenten, en waarbij de inbrengende vennootschap als tegenprestatie het volledige maatschappelijk kapitaal van de ontvangende vennootschap verkrijgt, worden aangemerkt als inbreng van kapitaal (in de zin van artikel 3 van de richtlijn) of als herstructurering (in de zin van artikel 4 van de richtlijn)?
3. Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord, verzet artikel 5, lid 1, onder a) of e), van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 zich tegen belastingheffing over de betrokken verrichting op grond van artikel 2, lid 2, onder d), van het wetboek inzake de IMT, dat de overdracht van vennootschapsaandelen die ten minste 75 % van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen van een vennootschap die eigenaar is van onroerend goed, gelijkstelt aan overdracht van onroerend goed[?]
4. Indien de derde prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten de overgedragen „vennootschapsaandelen” voor de toepassing van artikel 6, lid 1, onder a) van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 worden beschouwd als „effecten”?
5. Indien de derde prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord, moet de IMT dan voor de toepassing van artikel 6, lid 1, onder b) of c), van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 worden beschouwd als een „overdrachtsrecht”?
6. Indien artikel 2, lid 2, onder d), van het wetboek inzake de IMT verenigbaar wordt geacht met richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008, verzetten artikel 8, lid 3, en artikel 11 van de richtlijn zich dan tegen de regels van artikel 12, lid 4, bepaling 19, onder a), en artikel 17 van het wetboek inzake de ITM, volgens welke een belastingtarief van 1 % tot 8 % wordt toegepast al naar de waarde van heffingsgrondslag, die wordt bepaald aan de hand van de fiscale referentiewaarde van de onroerende goederen of de boekwaarde volgens de balans, indien deze hoger is?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal