C-856/24 Sad Trasporto Locale - II 

Contentverzamelaar

C-856/24 Sad Trasporto Locale - II 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     19 februari 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     5 april 2025

Trefwoorden: aanbesteding, concessie, openbaar personenvervoer

Onderwerp: 
-    Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg: overweging 18 en artikel 5, leden 1 en 2;
-    Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten: artikel 2, lid 1, artikel 5, lid 1, onder b) en artikel 10, lid 3;
-    Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten: artikel 2, lid 1, punt 5 en artikel 12;
-    Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten: overweging 35, artikel 2, lid 1, punt 5 en artikel 28;
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 106, lid 2. 

Feiten:
Deze zaak gaat over de gunning van bepaalde lokale openbaarvervoerdiensten per bus door de provincie Bolzano in Italië. De provincie besloot in 2020 om een ‘gemengd transportmodel’ te hanteren, waarbij een deel via openbare aanbesteding werd gegund en een ander deel onderhands werd gegund aan ‘SASA SpA’, een inhousevennootschap van de provincie. Verzoekende partij ‘Sad Transporto Locale’ (hierna: SAD) maakte bezwaar tegen de gunning bij de rechter. SAD stelde dat de gunning in strijd was met het nationale recht, omdat de overheidsdienst op basis daarvan eerst marktfalen had moeten aantonen voordat er voor inhousegunning kon worden gekozen. De rechter heeft het beroep verworpen, waarna SAD hoger beroep heeft ingesteld. 

Overweging:
De verwijzende rechter twijfelt over de juiste toepassing van artikel 5, lid 2 van verordening 1370/2007, dat ziet op de onderhandse gunning van openbaredienstcontracten door plaatselijke overheden. Het is de vraag of de bepaling altijd van toepassing is op onderhandse gunningen aan een inhousevennootschap, of dat de bepaling alleen geldt als het operationele risico daadwerkelijk op de exploitant overgaat. SAD stelde namelijk dat er in casu geen sprake was van een concessie, omdat het risico bij de provincie blijft. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of het nationale recht aanvullende voorwaarden mag stellen aan inhousegunningen, zoals de eis dat marktfalen moet worden aangetoond. Tenslotte vraagt de verwijzende rechter zich af of er bij een inhousegunning überhaupt sprake is van een concessie in strikte zin, omdat inhousevennootschappen nauw verbonden zijn met de overheid en vaak geen echt risico lopen.

Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 5, leden 1 en 2, van verordening nr. 1370/2007, aldus worden uitgelegd dat de in artikel 5, lid 2, vervatte regeling betreffende de onderhandse gunning van openbaredienstcontracten voor personenvervoer aan een inhousevennootschap vereist dat wordt nagegaan of het operationeel risico overgaat op de interne exploitant waaraan de opdracht is gegund en niet van toepassing is indien dat risico niet overgaat, of staat deze bepaling geheel los van de analyse van de overgang van het operationeel risico omdat de inhousevennootschap – waarvan sprake is indien is voldaan aan het vereiste dat die overheidsdienst daarover zeggenschap als over haar eigen diensten uitoefent – niet onafhankelijk is van de overheidsdienst? 

2. Staat het [Unie]recht, en met name artikel 5, lid 2, [van] verordening [nr. 1370/2007], met betrekking tot de onderhandse gunning aan een interne exploitant van een openbaredienstcontract voor personenvervoer, voor zover daarin is bepaald dat die gunning mogelijk is „[a]ls de nationale wetgeving het niet verbiedt”, in de weg aan een nationale regeling als die van artikel 192, lid 2, [van decreto legislativo nr. 50/2016], die „inhousegunning” weliswaar niet volledig verbiedt, maar toestaat met beperkingen, en in het bijzonder de aanbestedende dienst uitsluitend toestaat om opdrachten op deze wijze te gunnen indien marktfalen is aangetoond en niet op de enkele grond van de beoordeling van de economische-bestuurlijke opportuniteit?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-186/22 Sad Trasporto locale; C-285/18 Irgita; C-89/19–C-91/19 Rieco; C-253/18 Rhenus Veniro; C-107/98 Teckal; C-340/04 Carbotermo en Consorzio Alisei; C-328/19 Porin kaupunki.

Specifiek beleidsterrein: IenW; EZ

Gerelateerde documenten