C-86/14 Medialdea
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 25 april 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 11 mei 2014 Schriftelijke opmerkingen: 11 juni 2014 Trefwoorden: sociale zekerheid; arbeidsovereenkomsten; gelijke behandeling
Onderwerp Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Pb L 175, blz. 43)
Verzoekster Marta León Medialdea treedt in oktober 2001 op een tijdelijk contract in dienst van de gemeente Huétor Vega als redacteur bij de lokale krant en de lokale radio. In oktober 2004 loopt dit contract af. In november 2004 wordt een nieuw tijdelijk contract gesloten voor een duidelijk omschreven doel. Zij vervult deze taak tot de gemeente in december 2012 besluit haar functie per 31 december op te heffen omdat de lokale radio wordt gesloten en het personeelsbestand van de krant wordt ingekrompen. Verzoekster gaat tegen dit ontslag in beroep omdat haar geen schadevergoeding wordt toegekend. Partijen zijn het erover eens dat verzoeksters overeenkomst voor bepaalde tijd onrechtmatig was. De status van de arbeidsovereenkomst wordt dan ook gelijk gesteld met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zonder vast dienstverband. Verzoekster stelt dat zij in een minder gunstige situatie is geplaatst dan tijdelijke werkneemsters (die wettelijk aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding) en dat de overeenkomst conform het werknemersstatuut had moeten worden beëindigd met een vergoeding van twintig daglonen per gewerkt dienstjaar. De werkgever verweert zich dat hij overeenkomstig de rechtspraak van de hoogste SPA rechter de overeenkomst op eigen initiatief kan opheffen zonder een schadevergoeding te hoeven uitkeren.
De verwijzende SPA rechter is van oordeel dat geldigverklaring van de met de nationale wetgeving en rechtspraak in overeenstemming zijnde handelwijze van verweerder kan leiden tot een met RL 1999/70 strijdige oplossing. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1) Kan een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband, zoals dit begrip in de wet en de rechtspraak wordt opgevat, overeenkomstig de in richtlijn 1999/70/EG vastgestelde definitie worden aangemerkt als een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd? 2) Is verenigbaar met het gemeenschapsrecht een door een nationale rechter gegeven uitlegging en toepassing van het nationale recht volgens welke de overheid, bij in de overheidssector in strijd met het recht gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn omgevormd tot overeenkomsten voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband, de betrekking eenzijdig kan invullen of opheffen zonder de werknemer een vergoeding toe te kennen en zonder dat is voorzien in andere maatregelen die misbruik van tijdelijke overeenkomsten tegengaan? 3) Zou deze handelwijze van de overheid verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht indien bij invulling of opheffing van de betrekking de vergoeding zou worden toegekend die geldt in geval van beëindiging van rechtmatig gesloten tijdelijke overeenkomsten? 4) Zou die handelwijze van de overheid verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht indien de overheid bij invulling of opheffing van de betrekking gebruik zou moeten maken van de procedures en gronden die zijn voorzien voor ontslagen om objectieve redenen met toekenning van diezelfde vergoeding?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-212/04 Adeneler; C-180/04 Vassallo Specifiek beleidsterrein: BZK mede SZW