C-873/24 Marwanak 

Contentverzamelaar

C-873/24 Marwanak 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     21 februari 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     7 april 2025

Trefwoorden: Europese erfrechtverklaring

Onderwerp:  Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring: artikel 68.

Feiten:
Op 1 maart 2013 hebben de erflater en zijn echtgenote een gezamenlijk testament opgemaakt, waarbij de echtgenoten zichzelf als enige erfgenaam van de eerstoverledene en hun dochter als enige erfgenaam van de laatstoverledene hebben aangewezen. De erflater overleed in 2015, de dochter in 2019 en de echtgenote in 2022. Verzoekende partijen zijn de kinderen van de overleden dochter. Zij hebben voor de afwikkeling van de nalatenschap met betrekking tot een stuk land in Tsjechië een Europese erfrechtverklaring ingediend bij de rechter in Duitsland. Het verzoek werd afgewezen voor zover er om de uitdrukkelijke vermelding van het in Tsjechië gelegen onroerende goed werd verzocht. Volgens die rechter is het opnemen van gegevens van individuele goederen uit de nalatenschap ter informatie die niet onder het vermoeden en de bescherming van het gewettigd vertrouwen van verordening 650/2012 vallen, in strijd met het doel van de verordening.

Overweging:
Artikel 68 van verordening 650/2012 bepaalt de inhoud van de Europese erfrechtverklaring. Volgens sub l) bevat de verklaring het erfdeel dat elke erfgenaam toekomt, en de lijst van rechten en/of goederen die elke erfgenaam toekomen. De verwijzende rechter stelt dat het niet duidelijk is of deze bepaling de autoriteit van afgifte verplicht om een onroerend goed dat zich in een andere lidstaat bevindt in de Europese erfrechtverklaring op te nemen. Indien de autoriteit dit weigert is het de vraag of de Europese erfrechtverklaring dan, in strijd met haar doel, niet geschikt zou zijn om de rechten van de erfgenaam effectief te garanderen. Daarentegen zou de effectieve bescherming van de rechten van de erfgenaam juist ook kunnen worden ondermijnd door de autoriteit te verplichten het goed in de verklaring op te nemen, omdat de afgifte van de erfrechtverklaring dan aanzienlijke vertraging oploopt wanneer de autoriteit twijfels heeft of het goed tot de nalatenschap behoort en het eerst het buitenlands recht moet bepalen.

Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 68, onder l), van verordening nr. 650/2012 aldus worden uitgelegd dat de Europese erfrechtverklaring de gegevens moet bevatten die volgens het nationale recht van de staat waar het onroerend goed is gelegen, vereist zijn voor de inschrijving van de erfgenaam als eigenaar in het kadaster met betrekking tot het tot de nalatenschap behorende onroerende goed dat in een andere lidstaat is gelegen dan de staat van de instantie van afgifte van de verklaring, wanneer de erfgenaam heeft verzocht om die gegevens met het oog op zijn inschrijving als eigenaar in het kadaster van de staat waar het onroerend goed is gelegen, in de Europese erfrechtverklaring op te nemen en wanneer de inschrijving in het kadaster van de staat waar het onroerende goed is gelegen, volgens het nationale recht van die staat – indien het enige document dat ter ondersteuning van de aanvraag om het onroerende goed in te schrijven wordt overgelegd, de Europese erfrechtverklaring is – alleen kan plaatsvinden, wanneer de Europese erfrechtverklaring die gegevens bevat? 

2. Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang of de nalatenschap volgens het toepasselijke erfrecht onder algemene titel overgaat? 

3. Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang of de in de eerste vraag bedoelde inschrijving in het kadaster van de staat waar het onroerend goed is gelegen, volgens het nationale recht van die staat in plaats van de indiening van een Europese erfrechtverklaring met de in de eerste vraag bedoelde gegevens ook kan worden verkregen doordat de erfgenaam of, na het overlijden van de erfgenaam, diens erfgenaam bij het kadaster van de staat waar het goed is gelegen, naast een Europese erfrechtverklaring die niet de in de eerste vraag bedoelde gegevens bevat, een ander document overlegt met een verklaring van de erfgenaam of, na het overlijden van de erfgenaam, van diens erfgenaam?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-354/21 Registrų centras.

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten