C-887/24 Widl 

Contentverzamelaar

C-887/24 Widl 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     1 mei 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     17 juni 2025

Trefwoorden: veiligheid van machines, productaansprakelijkheid, veiligheidseisen

Onderwerp: Richtlijn 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines: art. 3 en bijlage I.

De verwijzende rechter heeft prejudiciële vragen gesteld over de interpretatie van de veiligheidseisen in richtlijn 98/37 betreffende machines. De aanleiding is een ernstig ongeval waarbij een gebruiker letsel opliep aan zijn vinger doordat het zaagblad van een cirkelzaag, ondanks een stopbevel, bleef doordraaien als gevolg van het onbewust herhaald indrukken van de noodstopknop. De rechter twijfelt of de machine met deze werking voldoet aan de veiligheidsvoorschriften van de richtlijn en wil weten of een dergelijk herhaald of onbewust activeren van de noodstop een ‘passende handeling’ is in de zin van de richtlijn. Dit is van belang voor de beoordeling van de productaansprakelijkheid van de fabrikant.

Prejudiciële vragen: 
1. Moet artikel 3 van, juncto bijlage I bij, richtlijn 98/37/EG van 22 juni 1998, in het bijzonder de punten 1.1.2, 1.2.1, 1.2.2, 1.2.4, 1.2.6, 1.2.7 en 2.3, onder c), aldus worden uitgelegd dat de noodstopinrichting van een cirkelzaag aan de in die bepalingen opgenomen veiligheidseisen voldoet wanneer, nadat een stopbevel is gegeven, de remwerking wordt onderbroken door het – bewust of onbewust – herhaaldelijk of blijvend opnieuw in werking stellen van de noodstopbediening gedurende ten minste 4 tot 5 seconden, met als gevolg dat het zaagblad niet tot stilstand komt, maar gedurende ongeveer 11 minuten geruisloos blijft draaien? 

2. 
a) Moet artikel 3 van, juncto bijlage I, punt 1.2.4, bij, richtlijn 98/37/EG van 22 juni 1998 aldus worden uitgelegd dat, ook als (opnieuw) onbewust of onopzettelijk een stopbevel wordt gegeven gedurende de remperiode, sprake is van een „in werking stellen” in de zin van deze bepaling? 
b) Indien vraag 2. A) bevestigend moet worden beantwoord, vormt een dergelijke onbewust of onopzettelijk in werking stellen een „passende handeling” voor het opheffen van de blokkering van de inrichting in de zin van artikel 3 van, juncto bijlage I, punt 1.2.4, bij, richtlijn 98/37/EG van 22 juni 1998? 3. 
a) Moet artikel 3 van, juncto bijlage I, punt 1.2.4, bij, richtlijn 98/37/EG van 22 juni 1998 aldus worden uitgelegd dat alleen als (opnieuw) bewust en opzettelijk de noodstopbediening in werking wordt gesteld, sprake is van een „in werking stellen” in de zin van deze bepaling? 
b) Indien vraag 3. A) bevestigend moet worden beantwoord, vormt een dergelijk bewust en opzettelijk in werking stellen een „passende handeling” voor het opheffen van de blokkering van de inrichting in de zin van artikel 3 van, juncto bijlage I, punt 1.2.4, bij, richtlijn 98/37/EG van 22 juni 1998?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: SZW; EZ

Gerelateerde documenten