C-89/23 Companhia Uniao de Credito Popular

Contentverzamelaar

C-89/23 Companhia Uniao de Credito Popular

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    17 april 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    3 juni 2023

Trefwoorden: BTW-vrijstellingsregeling

Onderwerp: kwalificatie van prestaties

Feiten:

Verzoekster is een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het verstrekken van leningen op gegeven onderpand. Zij houdt zich ook bezig met de verkoop van gebruikte voorwerpen via zelf georganiseerde veilingen.

Over de jaren 2010 en 2011 hebben correcties van de btw en inkomensbelasting plaatsgevonden.

Hierover is een geschil ontstaan. Verzoekster en de belastingdienst hebben verschillende standpunten over de btw behandeling van de verkoop van in onderpand gegeven goederen die tot uitdrukking komt in de winstmarge/verkoopcommissie die verzoekster krijgt uit de gedwongen verkoop van goederen die in onderpand zijn gegeven in het kader van de pandovereenkomsten die zij in 2010 en 2011 heeft gesloten.

De verkoopcommissie heeft tot doel om de door verzoekster gemaakte kosten voor het verkopen van de in onderpand gegeven goederen te vergoeden.

Overweging:

Volgens vaste rechtspraak van het Hof moeten meerdere formeel onderscheiden prestaties die afzonderlijk kunnen worden verricht en zodoende ieder als zodanig tot belastingheffing of tot vrijstelling kunnen leiden, in bepaalde omstandigheden evenwel als één enkele prestatie worden beschouwd wanneer zij niet zelfstandig zijn.

De verwijzende rechter is in het licht van deze rechtspraak van oordeel dat de verkoop van in onderpand gegeven goederen niet voldoet aan de voorwaarden om te worden beschouwd als een bijkomende handeling ten opzichte van de uitvoering van de leningsovereenkomst, maar erkent dat de omstandigheid dat deze verkoop overeenkomstig de wet voor rekening van de leninggever komt en wettelijk is geregeld, twijfels kan doen rijzen over de vraag of het gaat om een bijkomende activiteit ten opzichte van de verstrekking van leningen op onderpand. Deze kwalificatie is dus beslissend voor de vraag of de btw-vrijstelling van toepassing is op de commissie die bij wet aan de leninggever wordt toegekend voor de verkoop van in onderpand gegeven goederen in geval van niet-nakoming van de verplichtingen uit de leningovereenkomst.

Prejudiciële vragen:

Kan, teneinde te bepalen of de commissie van 11 % die bij wet (artikel 25 van besluit met kracht van wet nr. 365/99 van 17 september 1999) aan de leninggever wordt toegekend voor de verkoop van in onderpand gegeven goederen in aanmerking komt voor de vrijstelling van artikel 135, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde [omgezet in artikel 9, lid 27, onder a), van de Código do Imposto sobre o Valor Acrescentado (wetboek belasting over de toegevoegde waarde)], de verkoop van in onderpand gegeven goederen (artikelen 19 e.v. van besluit met kracht van wet nr. 365/99 van 17 september 1999) wanneer de leningnemer in gebreke blijft bij de betaling overeenkomstig de wettelijke voorwaarden, worden geacht een bijkomende prestatie te vormen ten opzichte van de door de leninggever verrichte diensten (verstrekking van leningen op onderpand)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-425/06 (part service) en C-581/18 (RB tegen TÜV Rheinland (…) en Allianz (…)

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten