C-9/16 A

Contentverzamelaar

C-9/16 A

Prejudiciƫle hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   23 februari 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       09 maart 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   09 april 2016
Trefwoorden: Schengenuitvoeringsovereenkomst; grenscontrole

Onderwerp
- Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (Schengenuitvoeringsovereenkomst);
- VWEU artikel 67 (ruimte van vrijheid, veiligheid en recht);
- verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

Verzoeker is op 01-04-2014 als voetganger op weg naar een station staande gehouden door een patrouille van de politie voor persoonscontrole. Hij overlegde zijn persoonsbewijs maar toen de ambtenaar telefonisch wilde nagaan of hij mogelijk geregistreerd stond probeerde hij de ambtenaar zijn persoonsbewijs afhandig te maken en te vluchten. Hij gebruikte daarbij fysiek geweld. Ook bij zijn daaropvolgende overmeestering verzette hij zich. Hem is ten laste gelegd dat hij zich met geweld heeft verzet tegen een niet op een verdenking berustende persoonscontrole door de DUI politie. Dit is strafbaar volgens het DUI Wsr. De identiteitscontrole is geoorloofd op grond van de DUI politiewet. De ambtenaren zijn o grond van die wet ook bevoegd tot handelen ter bestrijding van illegale binnenkomst op DUI grondgebied aan boord van treinen en op stations.

Voor de verwijzende DUI rechter (Amtsgericht Kehl) is de vraag of de bepalingen waarop het overheidsoptreden is gebaseerd verenigbaar zijn met het EUrecht. Hij stelt vast dat verzoeker zich alleen schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit indien de ambtshandeling rechtmatig is. Hij verwijst naar de uitspraak van het HvJEU in de zaak Melki, maar in onderhavige zaak gaat het om identiteitscontroles die op grond van de DUI wet zonder aanleiding worden uitgevoerd, ter voorkoming van illegale binnenkomst en het voorkomen van strafbare feiten. De rechter vraagt zich af of het voor een mogelijke bedreiging van de openbare veiligheid in de zin van de Schengengrenscode voldoende is dat strafbare feiten worden gepleegd die typisch verband houden met grensoverschrijding. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1. Moeten artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 20 en 21 van verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) of andere bepalingen van Unierecht aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarbij aan de politiediensten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt toegekend om, ter voorkoming of bestrijding van de illegale binnenkomst op het grondgebied van deze lidstaat of ter voorkoming van bepaalde strafbare feiten die gericht zijn tegen de veiligheid van de grenzen dan wel tegen de uitvoering van de grensbewaking of die in het kader van de grensoverschrijding worden gepleegd, in het gebied langs de landgrens van deze lidstaat met de staten die partij zijn bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (Schengenuitvoeringsovereenkomst), tot 30 kilometer landinwaarts de identiteit van iedere persoon te controleren, los van diens gedrag of van het bestaan van bijzondere omstandigheden, een en ander zonder dat overeenkomstig de artikelen 23 en volgende van de Schengengrenscode tijdelijk grenstoezicht werd heringevoerd aan de betrokken binnengrens?
2. Moeten artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 20 en 21 van verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) of andere bepalingen van Unierecht aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarbij aan de politiediensten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt toegekend om, ter voorkoming of bestrijding van de illegale binnenkomst op het grondgebied van deze lidstaat, aan boord van treinen en op de terreinen van de spoorwegen van die lidstaat iedere persoon korte tijd staande te houden, hem te ondervragen en van hem te verlangen dat hij identiteitsdocumenten of grensoverschrijdingsdocumenten die hij bij zich heeft, ter controle overlegt, alsook meegevoerde voorwerpen te inspecteren, voor zover op grond van terreinkennis of grenspolitionele ervaring kan worden aangenomen dat deze treinen of terreinen voor illegale binnenkomst worden gebruikt en de binnenkomst plaatsvindt vanuit een staat die partij is bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (Schengenuitvoerings-overeenkomst), een en ander zonder dat overeenkomstig de artikelen 23 en volgende van de Schengengrenscode tijdelijk grenstoezicht werd heringevoerd aan de betrokken binnengrens?
Aangehaalde jurisprudentie: C-188/10 en C-189/10 PPA Melki e.a.
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten