C-93/20 Air France
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 23 april 2020 Schriftelijke opmerkingen: 9 juni 2020
Trefwoorden : luchtvaart; beschadiging aan bagage
Onderwerp :
- Verdrag van Montreal: tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het inzake het internationale luchtvervoer;
Feiten:
Verzoekster vloog met Air France (verweerster). Gedurende de tijd waarin verzoeksters bagage zich onder de hoede van verweerster bevond, zijn de koffer zelf en de elektrische tandenborstel van verzoekster onherstelbaar beschadigd. Verzoekster heeft een rechtsvordering ingesteld op grond van de schade aan de koffer en de elektrische tandenborstel tot betaling van een bedrag van €639,-, te vermeerderen met rente en kosten. Verweerster heeft deze vordering betwist en verzocht om afwijzing ervan. Daartoe voert zij aan dat verzoekster geen schade claimt als gevolg van vertraagde bezorging van de bagage, maar enkel op grond van de beschadiging van de bagage. In een dergelijk geval schrijft artikel 31(2) eerste zin van het Verdrag van Montreal een termijn voor van zeven dagen om protest te doen. Verzoekster heeft zich volgens verweerster niet aan die termijn gehouden, gezien zij pas protest voerde na zeventien dagen. Verzoekster stelt dat uit de tweede zin van artikel 31(2) van het Verdrag van Montreal moet worden afgeleid dat in geval van vertraagde aflevering van de bagage het protest niet binnen 7, maar binnen 21 dagen dient te worden gedaan. Dit staat los van de vraag om wat voor soort schade het gaat.
Overweging:
De bodemprocedure is afhankelijk van de uitlegging artikel 31 leden 2 en 4 van het Verdrag van Montreal. Het protest van verzoekster heeft namelijk buiten de termijn van zeven dagen, maar binnen de termijn van eenentwintig dagen plaatsgevonden. Zou in een geval als het onderhavige de termijn van zeven dagen van toepassing zijn, dan zou ingevolge artikel 31(4) de eis tegen verweerster niet ontvankelijk zijn en dus moeten worden afgewezen.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 31, lid 2, juncto artikel 31, lid 4, van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) aldus worden uitgelegd dat ter zake van een beschadiging van aangegeven bagage, die is opgetreden aan boord van het luchtvaartuig of tijdens een periode waarin de aangegeven bagage zich onder de hoede van de luchtvervoerder bevond, in geval van vertraagde aflevering protest moet worden gedaan aan die vervoerder uiterlijk binnen een termijn van zeven dagen nadat de bagage aan de geadresseerde ter beschikking is gesteld, bij gebreke waarvan elke rechtsvordering tegen die vervoerder niet ontvankelijk is, tenzij in geval van diens bedrog?
2. Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: Moet artikel 31, lid 2, juncto artikel 31, lid 4, van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) aldus worden uitgelegd dat ter zake van een beschadiging van aangegeven bagage, die is opgetreden aan boord van het luchtvaartuig of tijdens een periode waarin de aangegeven bagage zich onder de hoede van de luchtvervoerder bevond, in geval van vertraagde aflevering protest moet worden gedaan aan die vervoerder binnen eenentwintig dagen nadat de bagage aan de geadresseerde ter beschikking is gesteld, bij gebreke waarvan elke rechtsvordering tegen die vervoerder niet-ontvankelijk is, tenzij in geval van diens bedrog?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-344/04 IATA en ELFAA, C-63/09 , C-6/14 Wucher Helicopter en Euro-Aviation Verscicherung, C-240/14
Specifiek beleidsterrein: IenW