C-95/24 Khuzdar 

Contentverzamelaar

C-95/24 Khuzdar 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    10 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    27 mei 2024

Trefwoorden: Europees aanhoudingsbevel; tenuitvoerlegging vonnis; discretionaire bevoegdheid

Onderwerp:

-             Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten: artikel 4, punt 6;

-             Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie: artikel 9, lid 1, onder i, en artikel 25.

Feiten:

De zaak gaat om een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) dat is uitgevaardigd door Slowakije tegen ‘ATAU’. ATAU is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar die nog volledig ten uitvoer moet worden gelegd. Op 19 juni 2023 is ATAU door de politie aangehouden, en is de rechter verzocht om de overlevering te beoordelen die Slowakije heeft verzocht. ATAU heeft aangegeven dat hij inmiddels meer dan vijf jaar in Italië woonachtig is, en verzoekt dat zijn overlevering wordt geweigerd en dat zijn straf in Italië ten uitvoer wordt gelegd. Hij was niet in kennis gesteld over de datum en de plaats van het proces waarin hij is veroordeeld, maar hij was wel op de hoogte dat er een proces tegen hem aanhangig was.

Overweging:

Er doet zich een paradoxale situatie voor, waarin ATAU zou kunnen worden overgeleverd aan Slowakije, omdat hij is bijgestaan door een raadsman en ervan op de hoogte was dat er een proces tegen hem aanhangig was. Aan de andere kant kan Italië op grond van nationaal recht niet gelasten dat de straf in Italië ten uitvoer wordt gelegd omdat ATAU niet in kennis was gesteld van de datum van het proces. De verwijzende rechter merkt een verschil op in deze verplichting tot weigeren in het nationale recht en de mogelijkheid tot weigeren in deze situatie op grond van het Unierecht.

Prejudiciële vragen:

• artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002,

• artikel 9, lid 1, onder i), en artikel 25 van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008,

gelezen in onderlinge samenhang, aldus moeten worden uitgelegd dat

1. de rechter van de tenuitvoerleggingsstaat die wordt verzocht om een voor tenuitvoerlegging vatbaar buitenlands strafvonnis te erkennen, een discretionaire bevoegdheid heeft, en geen verplichting, om erkenning van het vonnis te weigeren indien blijkt dat het proces dat tot dat vonnis heeft geleid de beklaagde geen van de procedurele waarborgen van artikel 9, lid 1, onder i), van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 heeft geboden?

2. de rechter van de tenuitvoerleggingstaat die wordt verzocht om overlevering te gelasten op grond van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vonnis, wanneer is voldaan aan zowel de voorwaarden om te gelasten dat de veroordeelde persoon wordt overgeleverd aan de veroordelende staat, als de voorwaarden om overlevering te weigeren en daarbij te gelasten dat de straf op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat ten uitvoer wordt gelegd, de bevoegdheid heeft om overlevering te weigeren, het vonnis te erkennen en tenuitvoerlegging daarvan op zijn eigen grondgebied te gelasten, zelfs indien het proces dat tot het erkende vonnis heeft geleid de beklaagde geen van de procedurele waarborgen van artikel 9, lid 1, onder i), van het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 heeft geboden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten