C-98/24 Koda

Contentverzamelaar

C-98/24 Koda

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    10 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    27 mei 2024

Trefwoorden: Erfrecht; uiterste wilsbeschikking

Onderwerp:

-             Verordening nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring: artikelen 3, 4, 22, lid 1, 83, leden 3 en 4;

-             Verdrag betreffende de Europese Unie: artikel 19, lid 3, onder b).

Feiten:

De zaak gaat over ‘L.K.’, die ten tijde van zijn overlijden in Tsjechië woonde. De rechter heeft vastgesteld dat L.K. erflater was en dat hij tot twee keer toe bij uiterste wil heeft beschikt. Deze wilsbeschikkingen bestonden uit een verklaring tot onterving en een testament dat was opgesteld op 20 december 2017. Dochter ‘N.K.’ heeft aangegeven dat de erflater een gemeenschappelijk testament met zijn vrouw had, welke was opgesteld op 2 november 1999. Volgens N.K. heeft L.K. zijn testamentaire vrijheid uitdrukkelijk beperkt, wat volgens haar betekent dat de kring van erfgenamen na het overlijden van zijn vrouw enkel gewijzigd had kunnen worden door een van de begunstigden van het gemeenschappelijk testament.

Overweging:

Een uiterste wilsbeschikking omhelst op grond van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening 650/2012 een testament, een gemeenschappelijk testament of een erfovereenkomst. Het nationale recht sluit gemeenschappelijke testamenten en verklaringen van onterving uit van het begrip uiterste wilsbeschikking. De verwijzende rechter wil weten of het begrip niet ook kan bestaan in een andere rechtshandeling van de erflater waarbij hij de rechtsbetrekking na zijn overlijden regelt, zoals een onterving. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af welk recht van toepassing is op de erfopvolging, in de zin van artikel 83, lid 4, van de verordening. Tenslotte twijfelt hij over de uitleg van artikel 26, lid 2, van de verordening, wat gaat over de bevoegdheid tot wijziging van de uiterste wil.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 83, leden 3 en 4, van verordening nr. 650/2012, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 650/2012, aldus worden uitgelegd dat het begrip „uiterste wilsbeschikking” ook betrekking heeft op een verklaring van onterving?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 83, lid 4, van verordening nr. 650/2012 aldus worden uitgelegd dat indien de erflater vóór 17 augustus 2015 meermaals schriftelijk een uiterste wilsbeschikking heeft opgesteld die in overeenstemming was met het recht van een lidstaat dat hij krachtens deze verordening had kunnen kiezen, het recht dat wordt beschouwd als datgene dat is gekozen als het recht dat op de erfopvolging van toepassing is, het recht is in overeenstemming waarmee hij vóór 17 augustus 2015 voor het laatst bij uiterste wil heeft beschikt?

3. Moet artikel 26, lid 2, van verordening nr. 650/2012 aldus worden uitgelegd dat indien de erflater in zijn bekwaamheid om bij uiterste wil te beschikken was beperkt krachtens een uiterste wilsbeschikking die is opgesteld in overeenstemming met het recht waardoor zijn erfopvolging in het geheel vóór 17 augustus 2015 werd beheerst, en indien de voorwaarden voor de uitoefening van zijn bekwaamheid om bij uiterste wil te beschikken zijn gewijzigd als gevolg van een latere wijziging van dat recht, de bekwaamheid van de erflater om bij uiterste wil te beschikken nog steeds beperkt is overeenkomstig het recht dat op zijn erfopvolging van toepassing zou zijn geweest indien hij was overleden op de datum van sluiting van de betreffende erfovereenkomst, ongeacht het feit dat hij overeenkomstig het recht waardoor zijn erfopvolging op de datum van zijn overlijden in het geheel wordt beheerst gerechtigd was om de gesloten erfovereenkomst te beëindigen (te herroepen of te wijzigen)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten