E-11/16 Mobil Betriebskrankenkasse v Tryg Forsikring

Contentverzamelaar

E-11/16 Mobil Betriebskrankenkasse v Tryg Forsikring

   EVA-Hof zaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak (verzoek om advies)
Klik hier voor het volledige dossier van het EVA Hof

Termijnen: Motivering departement:  14 oktober 2016
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:  29 oktober 2016
Schriftelijke opmerkingen (engelstalig) 29 november 2016 (fatale termijn)

Trefwoorden: sociale zekerheid – coördinatieregeling

Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.

De zaak betreft het verhalen van ziektekosten tussen een DUI (verzoekster, gesubrogeerd in de betreffende claim) en een NOO verzekeringsmaatschappij (verweerster). W., een DUI burger (man, geboren 1964) raakt 06-05-2011 gewond bij een auto-ongeval tijdens zijn vakantie in NOO. Hij reed met zijn in DUI geregistreerde auto; de andere auto, verantwoordelijk voor het ongeval, is in NOO geregistreerd en WA-verzekerd bij verweerster Tryg. Van 6 – 11 mei 2011 verblijft het slachtoffer in een NOO ziekenhuis waar hij is behandeld voor botbreuken en interne verwondingen. Voor de noodzakelijke operaties gaf hij de voorkeur aan behandeling in DUI. Daar ontstonden complicaties zodat zijn verblijf in het ziekenhuis aldaar langer duurde dan verwacht. Daarna ontwikkelen zich bij W psychiatrische problemen die hij ook al voor het ongeval had en ten gevolge waarvan hij geheel arbeidsongeschikt wordt.

Partijen zijn het eens dat deze problemen niet het gevolg van het ongeval in NOO zijn. Verweerster vergoedt dan ook alle kosten die voortvloeien uit het ongeval en compenseert het verlies aan inkomen. Verzoekster dient verschillende keren nota’s in bij verweerster om door haar uitgekeerde gelden te verhalen. Verweerster weigert echter sommige nota’s, waar causaal verband ontbrak of voor zaken die volgens NOO wetgeving niet voor vergoeding in aanmerking komen, te compenseren. Het gaat met name om de kosten voor verblijf ziekenhuis in NOO (die volgens DUI recht voor rekening van verzoekster komen); de kosten voor ziekenhuisverblijf in DUI die volgens verweerster niet in aanmerking komen omdat W het aanbod om in NOO te worden geopereerd heeft afgeslagen. Hoewel het volgens partijen om ‘beperkte bedragen’ gaat (t.w. ca. € 70.000…) is het voor partijen een principekwestie.

Partijen zijn het niet eens over de uitleg van artikel 85.1 van coördinatie-Vo. 883/2004. Verzoekster stelt dat dit artikel betekent dat verweerster alle kosten die verzoekster aan W volgens DUI recht moet betalen dient te compenseren. Zelfs die kosten die W zelf niet zou kunnen claimen omdat de vaststelling van de schade wordt beheerst door NOO recht.

Wat betreft de door W geprefereerde behandeling in DUI wijst verzoekster erop dat beperking van schade geen verplichting voor de verzekerde is en dat die verplichting is vervallen doordat het NOO ziekenhuis instemde met W’s terugreis naar DUI. Verweerster legt artikel 85.1 zo uit dat dit artikel los staat van de rechtskeuze en het bepalen van de schade. Het recht op vergoeding kan nooit hoger zijn dan de nationale wet toestaat. Subrogatie kan niet tot gevolg hebben dat verzoekster daardoor een betere claimpositie heeft dan W.

De verwijzende NOO rechter (Regionaal Hof Oslo) vraagt het EVA-hof advies over de volgende vragen:
Question 1) concerning the interpretation of Article 85(1)(a) of the Coordination Regulation:
When an institution in the injured party's home country that is responsible for providing benefits, under that country's legislation 'is subrogated to' the injured party's right against a 'third party', other EEA States must recognise the institution's subrogation to the claim.

Does this mean
-  that other EEA States must recognise that the claim has passed from the injured party to the institution and that the existence and scope of the claim depends on the home country's legislation,
-  that other EEA States must recognise that the claim has passed from the injured party to the institution and that the existence and scope of the claim depends on the legislation in the country where the injury occurred, or
-  that other EEA States must recognise that the claim has passed from the injured party to the institution, but that the Coordination Regulation has no bearing on the choice of law as regards the existence and scope of the claim?

Question 2), concerning the interpretation of Article 85(1)(b) of the Coordination Regulation:
Where the institution responsible for providing benefits has a direct right against the third party, other EEA States shall recognise such rights.

Does this mean
-  that other EEA States must recognise the right in full, including that its existence and scope depends on the home country's legislation, or
-  that other EEA States must recognise the right, subject to those limitations that follow from the rules of law in the country where the injury occurred?

 Aangehaalde jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VWS en SZW

 

Gerelateerde documenten