E-9/17
EVA-hof zaak Zie bijlage rechts, en klik hier voor het volledige dossier van het EVA-Hof. Termijnen: Motivering departement: 14 november 2017 Schriftelijke opmerkingen: 31 december 2017 Trefwoorden: monetair; elektronisch geld Onderwerp: - Richtlijn 2009/110 / EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang, het nastreven en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (hierna: elektronische geldrichtlijn); - Richtlijn 2007/64 / EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 over betalingsdiensten in de interne markt (hierna: betalingsdienstrichtlijn). Feiten: Verzoeker is een naamloze vennootschap naar Liechtensteins recht, geregistreerd in het handelsregister. Bij brief van 01.03.2017 heeft verzoeker bij verweerder (de Financiële Marktautoriteit, hierna: FMA) verzocht om een vergunning voor een elektronische geldinstelling als volgt: Tegen betaling van de wettelijke valuta worden rekeneenheden, 'Wereld' of 'Geld', uitgegeven. De waarde van deze rekeneenheden is afhankelijk van de marktwaarde van goud. Een eenheid van 'Wereld' komt overeen met de waarde van een gram goud, terwijl een eenheid 'Geld' overeenkomt met de waarde van een duizendste van een gram goud. Vervolgens wordt de rekeneenheid elektronisch opgeslagen in een 'kluis' of een 'portemonnee'. De portemonnee is bestemd voor dagelijks gebruik, wat betekent dat het gebruikt kan worden voor transacties in 'Wereld' of 'Geld'. De portemonnee heeft de vorm van een elektronische toepassing genaamd 'Money Transfer System' (App). De accountrekening kan dan worden gebruikt voor betalingen van welke aard dan ook. De fondsen van klanten worden gewaarborgd door goudbeleggingen. De FMA heeft het verzoek afgewezen bij beschikking van 23.08.2017 op grond van het feit dat (1) elektronisch geld niet aan de prijs van goud kan worden gekoppeld, aangezien de prijs van het uitgegeven elektronische geld in elk geval gelijkwaardig moet zijn tegen de nominale waarde van de ontvangen valuta en het een elektronische gelduitgevende instelling derhalve is verboden om de waarde van een elektronisch geldbedrag afhankelijk te maken van een referentiewaarde, zoals een gram goud of een ander financieel instrument, anders dan de nominale waarde van de onderliggende juridische valuta (waarop het elektronisch geldcontract historisch is gebaseerd), en (2) zoals de wet op dit moment voorschrijft, vormt goud geen veilig, liquide, low-risk activa en is derhalve geen veilig passend middel. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de beschikking bij de Appèlcommissie van de FMA (verwijzende rechter). Overweging: Artikel 11 van de elektronische geldrichtlijn schijnt niet uit te sluiten dat de waarde van elektronisch geld, in de periode van uitgifte tot aflossing, gekoppeld kan worden aan bijvoorbeeld de prijs van goud. Daarnaast rijst de vraag – indien artikel 7(2) van de elektronische geldrichtlijn niet als uitputtend moet worden beschouwd – hoe men verder moet gaan indien de bevoegde autoriteit in de zin van artikel 9(1)a van de betalingsdienstrichtlijn niet heeft gedefinieerd wat een veilig, (liquide), low-risk activa vorm. Adviesvragen: 1.1) Is het verenigbaar met de elektronische geldrichtlijn indien elektronisch geld een waarde heeft welke verschilt van de nominale waarde op de ontvangst van de fondsen in de periode tussen de uitgifte (artikel 11(1)) en de aflossing (artikel 11(2)), op voorwaarde dat de aflossing (artikel 11(2)) tenminste op nominale waarde is? 1.2) Indien vraag 1.1 bevestigend wordt beantwoord: Kan de verschillende waarde, bedoeld in vraag 1.1, worden gekoppeld aan een variabele waarde (zoals de prijs van goud)? 1.3) Indien vraag 1.2 bevestigend wordt beantwoord: Is het verenigbaar met artikel 12 van de elektronische geldrichtlijn dat terugkoop (artikel 11(2)) wordt gerealiseerd tegen een bedrag boven de nominale waarde, in geval van een link naar een variabele waarde (zoals de prijs van goud)? 2.1) Omschrijft artikel 7(2) eerste en tweede alinea van de elektronische geldrichtlijn op een uitputtende wijze wat er beschouwd moet worden als veilige, low-risk activa in de zin van artikel 7(1) eerste zin van de elektronische geldrichtlijn in samenhang met artikel 9(1)a van de betalingsdienstrichtlijn? 2.2) Indien vraag 2.1 negatief wordt beantwoord: Sluit artikel 9(1)a van de betalingsdienstrichtlijn de bevoegde autoriteit uit om te definiëren wat een veilige (liquide) low-risk activa vormt in het kader van het besluit over de verlening van een authorisatie overeenkomstig artikel 10 van de elektronische geldrichtlijn? 2.3) Indien vraag 2.2 negatief wordt beantwoord: Wordt de verwijzing naar artikel 9, leden 1 en 2, van de betalingsdienstenrichtlijn - zoals vervat in artikel 7(1) eerste zin van de elektronische geldrichtlijn – geïnterpreteerd als "veilige, low-risk activa" in de zin van artikel 7(2) eerste alinea van de elektronische geldrichtlijn of als "veilige, liquide, low-risk activa" ? 2.4): Afhankelijk van het antwoord op vraag 2.3: Kan goud als veilig, (liquide) low-risk activa worden beschouwd? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Specifiek beleidsterrein: FIN