EU-Hof verwerpt hogere voorzieningen van Britse burgers die het verlies van hun EU-burgerschapsrechten aanvechten

Contentverzamelaar

EU-Hof verwerpt hogere voorzieningen van Britse burgers die het verlies van hun EU-burgerschapsrechten aanvechten

Voor onderdanen van het Verenigd Koninkrijk (VK) is het verlies van de hoedanigheid van EU-burger en de daaraan verbonden rechten een automatisch gevolg van het soevereine besluit van het VK om zich uit de EU terug te trekken. Dat verlies is niet het gevolg van het Terugtrekkingsakkoord (TA) of het Raadsbesluit waarbij dat akkoord namens de EU is goedgekeurd. Een nietigverklaring van het Raadsbesluit kan onderdanen van het VK daarom geen voordeel opleveren dat de grondslag kan vormen voor procesbelang. Om die reden heeft het EU-Gerecht de ingestelde beroepen tot nietigverklaring van het Raadsbesluit op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Dat is het antwoord van het EU-Hof naar aanleiding van hogere voorzieningen tegen beschikkingen van het EU-Gerecht.

Het gaat om de arresten van het EU-Hof van 15 juni 2023 in de zaken C-499/21 P, C-501/21 P en C-502/21 P.

Achtergrond

Op 23 juni 2016 hebben de burgers van het Verenigd Koninkrijk (VK) zich in een referendum uitgesproken vóór de terugtrekking van hun staat uit de Europese Unie (EU). Als gevolg daarvan heeft het VK de Europese Raad in kennis gesteld van zijn voornemen om zich terug te trekken uit de EU. De vertegenwoordigers van het VK en de EU hebben vervolgens op 24 januari 2020 het Terugtrekkingsakkoord (TA) ondertekend. Bij besluit (EU) 2020/135 (hierna: het Raadsbesluit) heeft de Raad dit akkoord namens de EU goedgekeurd. Op 31 januari 2020 heeft het VK zich uit de EU teruggetrokken.

In het kader van drie afzonderlijke bij het EU-Gerecht ingestelde beroepen tot nietigverklaring hebben Britse burgers, die in verschillende EU-lidstaten wonen, zonder succes het Terugtrekkingsakkoord en het Raadsbesluit aangevochten. De betrokken Britse burgers voerden onder andere aan dat zij door die twee handelingen de rechten hebben verloren die zij als EU-burgers hadden verkregen en uitgeoefend. Het EU-Gerecht heeft hun beroepen bij beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard.

De betrokken Britse burgers stelden vervolgens hogere voorzieningen in bij het EU-Hof tegen de beschikkingen van het EU-Gerecht.

EU-Hof

Het EU-Hof onderzocht ambtshalve of de betrokken Britse burgers een procesbelang hebben bij de nietigverklaring van het Terugtrekkingsakkoord en/of het Raadsbesluit. In die context brengt het EU-Hof in herinnering dat het besluit tot terugtrekking uit de EU alleen door de betrokken lidstaat kan worden genomen (overeenkomstig zijn grondwettelijke bepalingen). De terugtrekking is dus uitsluitend afhankelijk van de soevereine wil van die (lid)staat.

Voor onderdanen van het Verenigd Koninkrijk (VK) is het verlies van de hoedanigheid van EU-burger en de daaraan verbonden rechten, volgens het EU-Hof louter een automatisch gevolg van het soevereine besluit van het VK om zich uit de EU terug te trekken. Dat verlies is niet het gevolg van het Terugtrekkingsakkoord (TA) of het Raadsbesluit. Een nietigverklaring van het Raadsbesluit (en het TA) kan de betrokkenen dus geen voordeel opleveren dat de grondslag kan vormen voor procesbelang, aangezien die nietigverklaring hoe dan ook niet afdoet aan dit verlies. Het EU-Hof oordeelt daarom dat de betrokken Britse burgers geen procesbelang hebben en dat het EU-Gerecht op goede gronden hun beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Meer informatie:

  • ECER-dossier – Burgerschapsrechten
  • ECER-dossier – Brexit - Terugtrekkingsakkoord
  • ECER-bericht – EU-Hof: onderdanen van het VK hebben het EU-burgerschap en de daaraan verbonden kiesrechten verloren door Brexit (10 juni 2022)