EU-Hof: bij benoeming van Unierechters hoeft lidstaat niet kandidaat voor te dragen die hoogst is gerangschikt op de door nationale groep van onafhankelijke deskundigen opgestelde lijst
Contentverzamelaar
EU-Hof: bij benoeming van Unierechters hoeft lidstaat niet kandidaat voor te dragen die hoogst is gerangschikt op de door nationale groep van onafhankelijke deskundigen opgestelde lijst
Nieuwsbericht | 01-08-2024
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 29 juli 2024 in zaak C-119/23 (Valančius).
Achtergrond
In 2016 is
Virgilijus Valančius benoemd tot rechter in het EU-Gerecht
van de Europese Unie. Na het verstrijken van zijn
ambtstermijn in 2019 heeft de Litouwse regering een oproep
tot kandidaatstelling gepubliceerd en een procedure
vastgesteld om een kandidaat voor dat ambt te selecteren.
Overeenkomstig die procedure heeft een hoofdzakelijk uit
onafhankelijke deskundigen bestaande werkgroep de kandidaten
in afnemende volgorde gerangschikt op basis van de behaalde
score. Valančius stond op de ranglijst het hoogst
gerangschikt. Bij besluit van 4 mei 2022 heeft de Litouwse
regering de op de ranglijst als tweede gerangschikte persoon
als kandidaat voor het ambt van rechter in het EU-Gerecht
voorgedragen. Nadat het zogenoemde comité 255
(overeenkomstig artikel
255 EU-Werkingsverdrag wordt een comité opgericht dat
de lidstaten van advies dient over de geschiktheid van de
kandidaten voor de uitoefening van de ambten van rechter en
advocaat-generaal van het Hof van Justitie en van het
Gerecht, voordat de regeringen van de lidstaten overgaan tot
de benoemingen) over die kandidaat een ongunstig advies had
uitgebracht, heeft de Litouwse regering, bij besluit van 19
april 2023, de op de ranglijst als derde gerangschikte
persoon, namelijk Saulius Lukas Kalėda, als kandidaat voor
dat ambt voorgedragen.
Bij besluit van 15 september 2023, dat is vastgesteld na een gunstig advies van het comité 255, hebben de regeringen van de lidstaten Kalėda benoemd tot rechter in het Gerecht. Valančius heeft de Litouwse bestuursrechter in eerste verzocht om de twee voordrachtsbesluiten van de Litouwse regering nietig te verklaren. Aangezien die rechter twijfels heeft over de gevolgen van het Unierecht voor de nationale procedures tot voordracht van kandidaten voor het ambt van rechter in het Gerecht, stelt hij het EU-Hof daarover prejudiciële vragen.
EU-Hof
Het Hof
herinnert er aan dat het vereiste van onafhankelijkheid van
de rechter de in artikel
2 EU-Verdrag verankerde fundamentele waarde van de
rechtsstaat concretiseert. Daaraan moet worden voldaan zowel
op het niveau van de Unie, door onder meer de rechters in
het EU-Gerecht, als op het niveau van de lidstaten, door de
nationale rechters. Het EU-Hof leidt daaruit af dat de
materiële voorwaarden en de procedureregels voor de
benoeming van de rechters van het Gerecht bij de
justitiabelen elke legitieme twijfel moeten kunnen wegnemen
dat die rechters voldoen aan de vereisten van
onafhankelijkheid en beroepsbekwaamheid waaraan
overeenkomstig artikel
19 EU-Verdrag en artikel
254 EU-Werkingsverdrag moet zijn voldaan om het ambt
van rechter in het Gerecht te bekleden. Daartoe is het met
name noodzakelijk dat de integriteit van de volledige
procedure voor de benoeming van de rechters van het Gerecht,
en dus van het resultaat daarvan, in elk van de drie fasen
van die procedure wordt gewaarborgd.
Wat allereerst de nationale fase van de voordracht van een kandidaat voor het ambt van rechter in het Gerecht betreft, is het EU-Hof van oordeel dat het, bij gebreke van specifieke Unierechtelijke bepalingen in dat verband, aan de lidstaten is om de procedure voor de voordracht van een kandidaat te regelen. Het staat elke lidstaat dus vrij om al dan niet in een procedure te voorzien voor de selectie en de voordracht van een kandidaat. De procedure mag bij de justitiabelen echter geen legitieme twijfel doen ontstaan over de naleving door de voorgedragen kandidaat van de in de Verdragen neergelegde vereisten. De omstandigheid dat vertegenwoordigers van de wetgevende of de uitvoerende macht betrokken zijn bij de procedure voor de benoeming van rechters, doet volgens het EU-Hof op zich geen dergelijke legitieme twijfel ontstaan. De betrokkenheid van onafhankelijke adviesorganen en een in het nationale recht opgenomen motiveringsplicht kunnen echter bijdragen tot een grotere objectiviteit van de benoemingsprocedure. Voor wat betreft de materiële voorwaarden voor de voordracht van kandidaten, beschikken de lidstaten volgens het EU-Hof over een ruime beoordelingsmarge om die voorwaarden vast te stellen. Zij moeten er niettemin voor zorgen dat de voorgedragen kandidaten, ongeacht de gevolgde voordrachtsprocedure, voldoen aan de vereisten van onafhankelijkheid en beroepsbekwaamheid als bedoeld in de Verdragen.
Wanneer een lidstaat een procedure heeft vastgesteld voor de selectie van kandidaten voor het ambt van rechter in het EU-Gerecht, in het kader waarvan een groep van onafhankelijke deskundigen tot taak heeft een ranglijst op te stellen van kandidaten die voldoen aan de in de Verdragen neergelegde vereisten en bij wijze van aanbeveling de hoogst gerangschikte kandidaat aan te wijzen, volgt volgens het EU-Hof uit het enkele feit dat de regering van die lidstaat heeft besloten om een kandidaat uit die lijst voor te dragen die niet het hoogst is gerangschikt, op zich dus niet dat die voordracht legitieme twijfel kan doen rijzen over de naleving van die vereisten door de voorgedragen kandidaat.
Wat vervolgens de tweede fase van de procedure voor de benoeming van de rechters van het Gerecht betreft, namelijk de fase van tussenkomst van het comité 255, wijst het EU-Hof erop dat dit comité voor de vaststelling van zijn advies moet nagaan of de voorgedragen kandidaat voor het ambt van rechter in het Gerecht voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en beroepsbekwaamheid als bedoeld in de Verdragen. Daartoe kan het comité 255 de voordragende regering verzoeken om aanvullende inlichtingen of andere gegevens die het noodzakelijk acht.
Wat ten slotte de derde fase van de benoemingsprocedure betreft, die overeenkomt met het door de regeringen van de lidstaten vastgesteld benoemingsbesluit, wijst het EU-Hof erop dat ook zij gezamenlijk de opdracht hebben om de naleving van die vereisten te waarborgen wanneer die regeringen, gelet op het advies van het comité 255, besluiten om de door een van die regeringen voorgedragen kandidaat te benoemen tot rechter in het Gerecht. Zodra die kandidaat benoemd is, wordt hij immers rechter van de Unie en vertegenwoordigt hij niet de lidstaat die hem heeft voorgedragen.
Meer informatie:
Persbericht
Curia
ECER-EU-essentieel:
Instellingen en organen – Europees Hof van Justitie
ECER-website:
EU-Hof - rechterbenoemingen