EU-Hof: de herkwalificatie van een strafbaar feit op eigen initiatief van de rechter kan verenigbaar zijn met de EU-waarborgen van de rechterlijke onpartijdigheid
Nieuwsbericht | 10-11-2023
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 9 november 2023 in de zaak C-175/22, BK.
Achtergrond
Het gaat in deze zaak om prejudiciële vragen van een Bulgaarse strafrechter (hierna: de verwijzende rechter) over de uitlegging van artikel 6, leden 3 en 4, van richtlijn 2012/13 (hierna: de richtlijn), en van het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47 EU-Handvest). De richtlijn voorziet in voorschriften met betrekking tot het recht van personen op informatie over hun procedurele rechten in strafprocedures, waaronder over de tegen hen ingebrachte beschuldiging (artikel 6).
De prejudiciële vragen zijn gerezen in het kader van een strafprocedure die in Bulgarije tegen BK wordt gevoerd. Die strafprocedure wordt gevoerd vanwege feiten die aanvankelijk door het openbaar ministerie in de tenlastelegging waren gekwalificeerd als corruptie, maar die de verwijzende rechter overweegt te (her)kwalificeren als oplichting of als ongeoorloofde beïnvloeding.
Uit de nationale rechtspraak in Bulgarije volgt dat een rechter een beklaagde schuldig kan verklaren aan een strafbaar feit dat hij opnieuw heeft gekwalificeerd zonder die beklaagde daarvan voor de uitspraak van zijn vonnis in kennis te stellen. De verwijzende rechter vraagt in wezen aan het EU-Hof of de richtlijn zich verzet tegen een dergelijke nationale praktijk. Daarnaast wil de verwijzende rechter van het EU-Hof weten of het feit dat de herkwalificatie van een strafbaar feit van de rechter uitgaat, in strijd zou kunnen zijn met de waarborgen van de rechterlijke onpartijdigheid zoals verankerd in artikel 47, tweede alinea, van het EU-Handvest.
EU-Hof
Het EU-Hof oordeelt dat de mededeling van de juridische kwalificatie van het strafbare feit van doorslaggevend belang is voor een doeltreffende uitoefening van de rechten van de verdediging. Deze mededeling aan de beklaagde of zijn advocaat is namelijk van essentieel belang om hem in staat te stellen te begrijpen waarvan hij wordt beschuldigd, zijn verdediging dienovereenkomstig te organiseren en in voorkomend geval zijn schuld te betwisten door aan te tonen dat één of meer bestandsdelen van het vastgestelde strafbare feit ontbreken.
Daarom kan elke wijziging van de juridische kwalificatie van de feiten door de rechter die ten gronde uitspraak doet in een strafzaak, volgens het EU-Hof een beslissende invloed hebben op de uitoefening van de rechten van verdediging en op het eerlijke verloop van de procedure in de zin van artikel 6, lid 4, van de richtlijn. Dat is het geval wanneer het voorgenomen strafbare feit nieuwe bestandsdelen bevat waarvoor de beklaagde nog geen argumenten heeft kunnen aanvoeren. In een dergelijke situatie is het noodzakelijk dat de strafrechter die ten gronde uitspraak doet, de beklaagde of zijn advocaat tijdig van de nieuwe kwalificatie in kennis stelt, op een zodanig moment dat hij zijn verdediging doeltreffend kan voorbereiden en de mogelijkheid krijgt om de rechten van verdediging op dit punt concreet en doeltreffend uit te oefenen. De noodzaak om de beklaagde een termijn toe te kennen om zijn verdediging voor te bereiden of te herzien en de duur daarvan, zijn elementen die door de rechter moeten worden bepaald in het licht van alle relevante omstandigheden
De omstandigheid dat de nieuwe kwalificatie niet kan leiden tot de oplegging van een zwaardere straf, is volgens het EU-Hof volstrekt irrelevant. Het eerlijke verloop van de procedure vereist namelijk dat de beklaagde de rechten van de verdediging ten volle kan uitoefenen. De zwaarte van de straf houdt geen verband met de vraag of het mogelijk was deze rechten uit te oefenen.
Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat een nationale praktijk op grond waarvan een rechter die in een strafzaak ten gronde uitspraak doet, het strafbare feit kan herkwalificeren, op zich niet kan afdoen aan het in artikel 3 van richtlijn 2016/343 gewaarborgde vermoeden van onschuld, of aan de onpartijdigheid van die rechter in de zin van artikel 47, tweede alinea, van het Handvest, zelfs niet wanneer de nieuwe kwalificatie op zijn initiatief is vastgesteld.
Meer informatie: