EU-Hof: een aan student betaalde Erasmus+ beurs mag niet in aanmerking genomen bij berekening inkomstenbelasting ouder

Contentverzamelaar

EU-Hof: een aan student betaalde Erasmus+ beurs mag niet in aanmerking genomen bij berekening inkomstenbelasting ouder

Het aan een student ingevolge een Erasmus+ beurs betaalde bedrag mag niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van de inkomstenbelasting van de ouder van wie die student afhankelijk is. Dat is de uitspraak van het EU-Hof naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Kroatische rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 16 januari 2025 in zaak C-277/23 (Ministarstvo financija (Erasmus+ grant).

Achtergrond
Een Kroatische student ontving steun voor leermobiliteit in het kader van het Erasmus+-programma voor een studieperiode aan een universiteit in Finland. De Kroatische belastingdienst heeft de moeder van de student medegedeeld dat de verhoging van de persoonlijke basistoelage voor een afhankelijk kind, die zij altijd had ontvangen, voor het overeenkomstige jaar was geschrapt. De in de Kroatische wetgeving vastgestelde drempels waren overschreden omdat haar kind mobiliteitssteun ontving in het kader van het Erasmus+-programma.

Het Kroatische Constitutionele Hof, waarbij het geschil aanhangig is gemaakt en de verwijzende rechter, vraagt zich af of de betrokken nationale belastingwetgeving verenigbaar is met het EU-recht. Het EU-Hof antwoordt dat dit niet het geval is.

EU-Hof
Het EU-Hof herinnert er om te beginnen aan dat een lidstaat die deelneemt aan het Erasmus+-programma, ervoor moet zorgen dat de regelingen voor de toekenning en de belasting van de subsidies ter ondersteuning van de mobiliteit van de begunstigden van dat programma, geen ongerechtvaardigde beperking van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten vormen.

In het onderhavige geval was de mobiliteitssteun als zodanig ten tijde van de feiten niet onderworpen aan belasting in Kroatië. De steun werd echter wel in aanmerking genomen voor de berekening van de inkomstenbelasting van de moeder, waardoor zij werd benadeeld.

Het in aanmerking nemen van de mobiliteitssteun die een afhankelijk kind ontvangt voor de vaststelling van het bedrag van de basistoelage waarop een belastingplichtige ouder voor dit kind recht heeft, met als gevolg het verlies van het recht op verhoging van deze toelage in het kader van de berekening van de inkomstenbelasting, vormt volgens het EU-Hof een beperking van het recht op vrij verkeer en verblijf.

Het EU-Hof is van oordeel dat in dergelijke omstandigheden, mede gelet op de economische banden tussen het kind en zijn ouder, de gevolgen van deze beperking niet alleen kunnen worden ingeroepen door het afhankelijke kind dat zijn recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend, maar ook door zijn belastingplichtige ouder, die rechtstreeks wordt benadeeld door de gevolgen van deze beperking.

Het EU-Hof herinnert er tot slot aan dat een beperking van het recht op vrij verkeer en verblijf in het licht van het Unierecht slechts kan worden gerechtvaardigd indien zij is gebaseerd op objectieve overwegingen van algemeen belang, die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen. Bovendien moet zij evenredig zijn aan het legitieme doel van de bepalingen van nationaal recht. Zij moet met name geschikt zijn om de verwezenlijking van dat doel te waarborgen. Wat meer bepaald de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel betreft, merkt het EU-Hof op dat de financiële steun in het kader van het Erasmus+-programma is bedoeld om bij te dragen aan de dekking van de extra kosten die zonder deze mobiliteit niet zouden zijn ontstaan. Bijgevolg leidt deze financiële steun niet tot een vermindering van de uitgaven van de belastingplichtige ouders in verband met hun onderhoudsverplichtingen jegens afhankelijke kinderen en evenmin tot een verdere verhoging van de draagkracht van deze ouders. De fiscale behandeling van deze financiële steun kan leiden tot een verzwaring van de belastingdruk voor deze belastingplichtige ouders, zonder dat de middelen waarover zij beschikken, zijn verhoogd om deze last te dragen. Bijgevolg is het EU-Hof van oordeel dat de betrokken nationale wettelijke regeling zelfs een averechts effect kan sorteren.

Meer informatie:
Persbericht Curia
ECER-dossier: Onderwijs
ECER-dossier: EU-Burgerschap