EU-Hof: EU-recht verzet zich niet tegen bevoegdheid van nationale handhavings-instantie om luchtvaartmaatschappijen te veroordelen tot betaling van compensatie aan passagiers
Nieuwsbericht | 30-09-2022
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 29 september 2022 in de zaak C-597/20, LOT.
Achtergrond
Naar aanleiding van een meer dan drie uur durende vertraging van hun vlucht van New York (USA) naar Boedapest heeft een aantal passagiers zich gewend tot de Hongaarse autoriteit die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening inzake de rechten van luchtreizigers (hierna: de verordening). De passagiers verzoeken die autoriteit om LOT, de betrokken luchtvaartmaatschappij, op te dragen hun de in artikel 7 van de verordening bedoelde compensatie toe te kennen.
De autoriteit heeft daadwerkelijk overtredingen van de verordening vastgesteld en heeft LOT opgedragen om elk van de betrokken passagiers een compensatie van 600 euro toe te kennen. LOT is van mening dat de betrokken autoriteit niet bevoegd is om de betaling van een dergelijke compensatie op te leggen, omdat enkel nationale gerechten daartoe bevoegd zouden zijn. Daarom heeft LOT tegen het besluit van de autoriteit beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
Die rechter vraagt aan het EU-Hof of een nationale instantie die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening en waarbij door een passagier een individuele klacht is ingediend, een luchtvaartmaatschappij kan opdragen om compensatie aan passagiers te betalen wegens overtreding van de verordening.
EU-Hof
Het EU-Hof oordeelt dat de verordening een nationale instantie die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening, niet verplicht om handhavend op te treden naar aanleiding van individuele klachten van luchtreizigers, maar de lidstaten niet verbiedt om die instantie een dergelijke bevoegdheid toe te kennen.
Tegen die achtergrond merkt het EU-Hof op dat de in de verordening vastgestelde forfaitaire bedragen een gestandaardiseerde en onmiddellijke compensatie vormen die slechts strekt tot vergoeding van schade die voor alle betrokken passagiers nagenoeg identiek is. Hieruit volgt volgens het EU-Hof dat zowel de passagiers en de vervoerders als de bovengenoemde instanties het bedrag van de verschuldigde compensatie gemakkelijk kunnen vaststellen.
Bovendien is de toekenning van een dergelijke compensatie volgens het EU-Hof juist bedoeld om de nadelen te voorkomen die gepaard gaan met het instellen van een schadevergoeding bij de bevoegde rechterlijke instanties. Bijgevolg kunnen de lidstaten de nationale instantie die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening, de bevoegdheid verlenen om een luchtvaartmaatschappij te verplichten om passagiers naar aanleiding van hun klachten compensatie te betalen. In dit verband benadrukt het EU-Hof dat de passagiers en de luchtvaartmaatschappijen de mogelijkheid moeten hebben om het besluit van de instantie voor de rechter aan te kunnen vechten.
Meer informatie: