EU-Hof: Grensarbeiders moeten in het kader van gelijke behandeling dezelfde sociale voordelen genieten als ingezeten werknemers

Contentverzamelaar

EU-Hof: Grensarbeiders moeten in het kader van gelijke behandeling dezelfde sociale voordelen genieten als ingezeten werknemers

Een regeling van een lidstaat op grond waarvan niet-ingezeten werknemers, anders dan ingezeten werknemers, geen recht hebben op een sociaal voordeel met betrekking tot kinderen die bij hen in huis zijn geplaatst, waarover zij het gezag hebben, die officieel bij hen wonen en die daadwerkelijk permanent bij hen wonen, vormt een indirecte discriminatie op grond van nationaliteit. Dat is de uitspraak van het EU-Hof naar aanleiding van vragen van de Luxemburgse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 16 mei 2024 in zaak C-27/23 (Hocinx).  

Achtergrond
Een Belg – in deze zaak aangeduid met de fictieve naam Hocinx- werkt in Luxemburg en woont in België. Als grensarbeider is hij afhankelijk van het Luxemburgse systeem voor kinderbijslag, die hij gedurende meerdere jaren heeft ontvangen voor een kind dat door een rechterlijke beslissing bij hem in huis is geplaatst. In 2017 heeft de Luxemburgse Caisse pour l'avenir des enfants (CAE; Fonds voor de toekomst van het kind) die kinderbijslag echter ingetrokken. Volgens de CAE wordt de kinderbijslag alleen betaald aan kinderen die een directe ouder-kindrelatie hebben met de grensarbeider (wettige, natuurlijke of geadopteerde kinderen). Daarentegen hebben kinderen die in Luxemburg wonen en op grond van een gerechtelijk bevel zijn geplaatst, recht op een gezinstoelage, die wordt betaald aan de natuurlijke of rechtspersoon die het gezag over hen uitoefent.

Het Luxemburgse Hof van Cassatie vraagt zich af of de regels van de Luxemburgse Code de la sécurité sociale (sociale zekerheidswet) indirecte discriminatie vormen door verschillende voorwaarden voor toekenning van de uitkering toe te passen, afhankelijk van de vraag of de werknemer al dan niet ingezetene is.

EU-Hof
In het arrest van 16 mei merkt het EU-Hof op dat grensarbeiders bijdragen aan de financiering van het sociale beleid van de lidstaat van ontvangst, gelet op de belasting- en socialezekerheidsbijdragen die zij in deze staat betalen uit hoofde van hun arbeid aldaar. Bijgevolg moeten zij onder dezelfde voorwaarden als de nationale werknemers aanspraak kunnen maken op gezinsbijslagen en sociale en fiscale voordelen.

Het EU-Hof is van oordeel dat een regeling als de in geding zijnde leidt tot een verschil in behandeling en in strijd is met het Unierecht.

Een regeling van een lidstaat op grond waarvan niet-ingezeten werknemers, anders dan ingezeten werknemers, geen recht hebben op een sociaal voordeel met betrekking tot kinderen die bij hen in huis zijn geplaatst, waarover zij het gezag hebben, die officieel bij hen wonen en die daadwerkelijk permanent bij hen wonen, vormt een indirecte discriminatie op grond van nationaliteit. De omstandigheid dat de plaatsingsbeslissing is gegeven door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat dan de lidstaat van ontvangst van de betrokken werknemer, kan niet van invloed zijn op deze conclusie.

Evenmin kan de vraag of de grensarbeider voorziet in het onderhoud van het kind dat bij hem of haar in huis is geplaatst, relevant zijn indien dezelfde voorwaarde niet ook geldt voor een ingezeten werknemer bij wie een kind is geplaatst.

Meer informatie:
Persbericht Curia
ECER-dossier: Vestiging (vrij verkeer)
ECER-dossier: Werknemers (vrij verkeer)