EU-Hof: het sluiten van een subsidieovereenkomst met aankoopbelofte kan een overheidsopdracht voor werken behelzen
Nieuwsbericht | 01-11-2024
Het betreft het arrest van het EU-Hof van 17 oktober 2024 in zaak C-28/23 ( NFŠ ). Achtergrond Met het oog op de uitvoering van het project voor de bouw van het Slowaakse nationale voetbalstadion heeft de Slowaakse regering bij besluit van 10 juli 2013 bepaald dat het ministerie van onderwijs zonder oproep tot mededinging een memorandum zou sluiten met de vennootschap Národný futbalový štadión a.s. , die de rechtsvoorganger van NFŠ is. In dit memorandum, dat werd gesloten op 11 juli 2013, zijn de voorwaarden vastgelegd voor een subsidie voor de bouw van dit stadion alsook de voorwaarden voor deze bouw.
Op basis daarvan heeft het ministerie van onderwijs op 21 november 2013 met Národný futbalový štadión een subsidieovereenkomst gesloten. Daarin verbond dit ministerie zich ertoe om aan deze onderneming een subsidie van 27 200 000 euro te betalen, gefinancierd uit de staatsbegroting, voor de bouw van het genoemde stadion. Deze onderneming verbond zich ertoe om ten minste 60 procent van de bouwkosten te financieren.
Op 10 mei 2016 hebben het ministerie van onderwijs en NFŠ addendum nr. 1 bij de subsidieovereenkomst gesloten, waarbij de volledige tekst van de overeenkomst werd gewijzigd door onder andere de optie te schrappen, waarin aanvankelijk was voorzien voor de Slovenský futbalový zväz (Slowaakse voetbalbond), om bepaalde ruimten in dat stadion gratis te gebruiken. Op 10 mei sloot het ministerie van onderwijs, namens de Slowaakse Republiek als toekomstige koper, ook een aankoopbelofte met NFŠ als toekomstige verkoper waarin de voorwaarden voor het sluiten van de overeenkomst voor de aankoop van het Slowaakse nationale voetbalstadion werden gespecificeerd. De aankoopbelofte bevat bijlagen met gedetailleerde specificaties van de (materiaal)technische parameters van het stadion.
Voor de inwerkingtreding van de aankoopbelofte moest worden voldaan aan bepaalde voorwaarden, waaronder de vaststelling door de Europese Commissie dat de subsidie en de aankoopbelofte staatssteun vormden die verenigbaar was met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), EU-Werkingsverdrag. De Commissie heeft vastgesteld dat dit het geval was bij besluit SA.46530 van 24 mei 2017.
Er volgen verschillende gerechtelijke geschillen met betrekking tot de subsidieovereenkomst en de aankoopbelofte. Bij de Slowaakse rechter in eerste aanleg, de verwijzende rechter, heeft NFŠ een vordering ingesteld om de inhoud van de aankoopbelofte inzake de bepaling van de koopprijs te laten vaststellen, teneinde de haar in die belofte verleende optie om het opgetrokken gebouw te verkopen, te kunnen uitoefenen. Volgens deze vennootschap is de aankoopbelofte geldig en vormt zij geen overheidsopdracht, aangezien zij geen afdwingbare verplichting inhoudt om werken uit te voeren. Het gaat dus niet om een overeenkomst onder bezwarende titel. Het ministerie van onderwijs daarentegen betoogt voor de verwijzende rechter onder meer dat de subsidieovereenkomst en de aankoopbelofte een volledig pakket van wederzijdse rechten en verplichtingen vormen, dat opzettelijk was bedoeld om (doordat er geen openbare aanbesteding werd uitgeschreven) de nationale wet inzake overheidsopdrachten te omzeilen. In het bijzonder is de aankoopbelofte onder bezwarende titel gesloten en blijkt dat uit de methode voor het bepalen van de aankoopprijs waarin die belofte voorziet.
De verwijzende rechter stelt dat de subsidieovereenkomst en de aankoopbelofte materieel en in de tijd met elkaar verbonden zijn en een raamwerk van wederzijdse verplichtingen tussen het ministerie van onderwijs en NFŠ vormen. Meer bepaald omvat de subsidieovereenkomst een verplichting voor de staat om de geplande subsidie te verlenen en een verplichting voor Národný futbalový štadión om het Slowaakse nationale voetbalstadion te bouwen in overeenstemming met de door het ministerie van onderwijs vastgestelde voorwaarden en om de Slowaakse voetbalbond toe te staan een deel daarvan te gebruiken. De aankoopbelofte vestigt ten gunste van NFŠ een eenzijdige verkoopoptie die overeenkomt met een verplichting van de staat om het opgetrokken gebouw aan te kopen.
De Slowaakse rechter in eerste aanleg schorst de behandeling van de zaak en verzoekt het EU-Hof om een prejudiciële beslissing over een viertal vragen.
EU-Hof Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 1, lid 2, onder b), van aanbestedingsrichtlijn 2004/18 en artikel 2, lid 1, punt 6, onder c), van aanbestedingsrichtlijn 2014/24 zo moeten worden uitgelegd dat een contractuele constructie tussen een lidstaat en een marktdeelnemer die een subsidieovereenkomst en een aankoopbelofte voor de bouw van een voetbalstadion omvat, een „overheidsopdracht voor werken” in de zin van die bepalingen vormt, wanneer die contractuele constructie tussen de staat en de marktdeelnemer wederzijdse verplichtingen schept (waaronder de verplichting om dat stadion te bouwen overeenkomstig de door die staat vastgestelde voorwaarden, alsook een eenzijdige optie ten gunste van de marktdeelnemer die overeenkomt met een verplichting voor de staat om dit stadion te aan te kopen) en aan de marktdeelnemer staatssteun verleent die door de Commissie als verenigbaar met de interne markt is erkend.
Met zijn tweede tot en met vierde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of richtlijn 89/665 (rechtsbeschermingsrichtlijn aanbesteden) en aanbestedingsrichtlijn 2014/24 zo moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing (ingevolge een door de aanbestedende dienst opgeworpen exceptie van nietigheid) van een nationale regeling op grond waarvan een in strijd met de regels inzake het plaatsen van overheidsopdrachten gesloten overeenkomst absoluut (van meet af aan) en ex tunc nietig is.
Het EU-Hof beantwoordt de eerste vraag bevestigend en stelt dat artikel 1, lid 2, onder b), van richtlijn 2004/18/EG zo moet worden uitgelegd dat een contractuele constructie tussen een lidstaat en een marktdeelnemer die een subsidieovereenkomst en een aankoopbelofte voor de bouw van een voetbalstadion bevat, een „overheidsopdracht voor werken” in de zin van deze bepaling vormt. Dit in het geval dat die contractuele constructie tussen de staat en de marktdeelnemer wederzijdse verplichtingen schept (waaronder de verplichting om dat stadion te bouwen overeenkomstig de door die staat vastgestelde voorwaarden, alsook een eenzijdige optie ten gunste van de marktdeelnemer die overeenkomt met een verplichting voor de staat om dit stadion te aan te kopen) en aan de marktdeelnemer staatssteun verleent die door de Commissie als verenigbaar met de interne markt is erkend.
De tweede tot en met de vierde vraag beantwoordt het EU-Hof ontkennend. Richtlijn 89/665/EEG en richtlijn 2014/24/EU moeten volgens het EU-Hof zo worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen de toepassing (ingevolge een door de aanbestedende dienst opgeworpen exceptie van nietigheid) van een nationale regeling op grond waarvan een in strijd met de regels inzake het plaatsen van overheidsopdrachten gesloten overeenkomst absoluut en ex tunc nietig is. Het is dan wel vereist dat - in het geval van een binnen de materiële werkingssfeer van richtlijn 2014/24 vallende overheidsopdracht- de regeling die in deze nietigheid voorziet, in overeenstemming is met het recht van de Europese Unie, met inbegrip van de algemene beginselen ervan.
Meer informatie: ECER-dossier: Aanbestedingen ECER-dossier: Staatssteun