EU-Hof: lidstaat kan bepaalde reisverboden en screening- en quarantaineverplichtingen opleggen tijdens gezondheidscrisis

Contentverzamelaar

EU-Hof: lidstaat kan bepaalde reisverboden en screening- en quarantaineverplichtingen opleggen tijdens gezondheidscrisis

In de situatie van een pandemie kan een lidstaat een verbod instellen op niet-essentiële reizen naar andere lidstaten die op basis van de aldaar heersende gezondheidssituatie zijn aangemerkt als hoog risicogebied. Ook kan een lidstaat personen die zijn grondgebied binnenkomen verplichten om screeningtesten te doen en in quarantaine te gaan. Deze voorschriften moeten wel gemotiveerd, duidelijk, nauwkeurig, niet-discriminerend en evenredig zijn. Tegen die voorschriften moet ook beroep kunnen worden ingesteld. Dat is de uitspraak van het EU-Hof naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Belgische rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 5 december 2023 in zaak C-128/22 (NORDIC INFO COVID-19).

Achtergrond
In maart 2020 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de uitbraak van COVID-19 tot pandemie verklaard. Daarop heeft België niet-essentiële reizen verboden vanuit of naar landen die wegens de aldaar heersende gezondheidssituatie als „rode zone” waren aangeduid. Bovendien moest iedere reiziger die uit een van die landen kwam een screeningtest doen en in quarantaine gaan. In juli 2020 werd Zweden door de Belgische autoriteiten voor korte tijd aangemerkt als „rode zone”. Na die classificatie heeft NORDIC INFO, een reisbureau dat gespecialiseerd is in reizen in Scandinavië, alle geplande reizen tussen België en Zweden geannuleerd. NORDIC INFO is van mening dat de Belgische staat fouten heeft gemaakt bij de vaststelling van het besluit tot (rode) zonering en stelt beroep in bij de Belgische rechter in eerste aanleg, de verwijzende rechter, tot vergoeding van de geleden schade door de Belgische Staat. NORDIC INFO stelt dat de Belgische Staat met name richtlijn 2004/38 en de Schengengrenscode (Verordening (EU) 2016/399) heeft geschonden. De Belgische rechtbank vraagt het EU-Hof middels een tweetal prejudiciële vragen of het Unierecht zich verzet tegen de Belgische regeling.

EU-Hof
Het EU-Hof beantwoordt de prejudiciële vragen als volgt:

Artikelen 27 en 29 van richtlijn 2004/38/EG, gelezen in samenhang met de artikelen 4 en 5 van deze richtlijn, moeten zo worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regeling van algemene strekking van een lidstaat die om redenen van volksgezondheid die verband houden met de bestrijding van de COVID-19-pandemie, ten eerste, burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, verbiedt niet-essentiële reizen vanuit deze lidstaat te maken naar andere lidstaten die door die lidstaat als hoog risicogebieden zijn aangewezen op basis van de beperkende gezondheidsmaatregelen of de epidemiologische situatie in die andere lidstaten en, ten tweede, burgers van de Unie die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten, verplicht screeningtesten te ondergaan en in quarantaine te gaan wanneer zij het grondgebied van die lidstaat binnenkomen vanuit een van die andere lidstaten. Dit op voorwaarde dat die nationale regeling alle voorwaarden en waarborgen van de artikelen 30 tot en met 32 van deze richtlijn en de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde grondrechten en fundamentele beginselen, met name het discriminatieverbod en het evenredigheidsbeginsel, in acht neemt.

De artikelen 22, 23 en 25 van de Schengengrenscode moeten volgens het EU-Hof zo worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die om redenen van volksgezondheid die verband houden met de bestrijding van de COVID-19-pandemie, onder toezicht van de bevoegde instanties en op straffe van sancties verbiedt de binnengrenzen van deze lidstaat te overschrijden voor niet-essentiële reizen vanuit of naar Schengenlanden die als hoog risicogebieden zijn aangewezen. Dit op voorwaarde dat deze controlemaatregelen vallen onder de uitoefening van de politiebevoegdheid die niet hetzelfde effect mag hebben als grenscontroles in de zin van artikel 23, onder a), van deze code, of dat die lidstaat, indien deze maatregelen grenstoezicht aan de binnengrenzen vormen, de in de artikelen 25 tot en met 28 van die code bedoelde voorwaarden voor de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht in acht heeft genomen, waarbij de door een dergelijke pandemie veroorzaakte bedreiging overeenkomt met een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in de zin van artikel 25, lid 1, van die code.

Het EU-Hof preciseert met deze uitspraak dat een lidstaat niet-essentiële reizen vanuit of naar andere lidstaten die als „rode zone” zijn aangeduid, kan verbieden om een pandemie als de COVID-19-pandemie te bestrijden. Voorts kan een lidstaat personen die zijn grondgebied binnenkomen verplichten om screeningtesten te doen en in quarantaine te gaan.

Deze maatregelen, die het vrije verkeer binnen de Europese Unie beperken, kunnen bij een regeling van algemene strekking worden vastgesteld. Een dergelijke regeling moet volgens het EU-Hof wel gemotiveerd zijn en duidelijke en nauwkeurige voorschriften bevatten waarvan de toepassing voor de burgers voorzienbaar is. Zij moet ook niet-discriminerend zijn en moet kunnen worden aangevochten met een beroep in rechte of een administratief beroep. Daarnaast moeten dergelijke beperkingen van het vrije verkeer in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel. Zij moeten dus geschikt zijn om de nagestreefde doelstelling van volksgezondheid te verwezenlijken, beperkt blijven tot het strikt noodzakelijke en niet onevenredig zijn aan deze doelstelling, wat met name een afweging impliceert van het belang van die doelstelling en de ernst van de inmenging in de rechten en vrijheden van de betrokkenen.

Meer informatie:
Persbericht Curia
ECER-dossier: Burgerschap van de Unie – Verblijfsrechten
ECER-dossier: Justitie en Binnenlandse Zaken - Grenscontroles
ECER-pagina: Covid-19 EU-ontwikkelingen