EU-Hof: luchtvaartpassagiers die twee weken voor geplande vluchttijd een instapweigering ontvangen hebben recht op compensatie
Contentverzamelaar
EU-Hof: luchtvaartpassagiers die twee weken voor geplande vluchttijd een instapweigering ontvangen hebben recht op compensatie
Nieuwsbericht | 09-11-2023
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 26 oktober 2023 in zaak C-238/22 (LATAM Airlines Group).
Achtergrond
Een
passagier, FW, kon niet online inchecken voor een door haar
geboekte vlucht van Frankfurt am Main naar Madrid, die de
volgende dag zou vertrekken, en heeft daarom contact
opgenomen met de luchtvaartmaatschappij LATAM Airlines. Deze
luchtvaartmaatschappij heeft haar meegedeeld dat deze
maatschappij haar vlucht, zonder dat zij daarvan op de
hoogte was gesteld, had omgeboekt naar een andere vlucht,
die de dag ervoor was vertrokken. Die luchtvaartmaatschappij
heeft FW eveneens meegedeeld dat haar reservering voor de
terugvlucht, die meer dan twee weken later zou plaatsvinden,
was geblokkeerd omdat zij niet was komen opdagen voor de
heenvlucht. De passagier vordert van LATAM Airlines een
forfaitaire compensatie van 250 euro wegens de
instapweigering voor de terugvlucht.
De Duitse
rechter bij wie de zaak door de passagier aanhangig is
gemaakt, vraagt het EU-Hof of een dergelijke compensatie
volgens de passagiersrechtenverordening (Verordening
(EG) nr. 261/2004 tot vaststelling van
gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan
luchtreizigers bij instapweigering en annulering of
langdurige vertraging van vluchten) inhoudt dat de passagier
zich bij de incheckbalie moet melden ondanks het feit dat de
luchtvaartmaatschappij deze passagier van tevoren heeft
meegedeeld dat hij niet zal mogen instappen. Ook vraagt de
rechter zich af of de luchtvaartmaatschappij, net als bij de
annulering van een vlucht, geen compensatie hoeft te betalen
wanneer zij de passagier tijdig over de instapweigering
heeft geïnformeerd, dat wil zeggen minstens twee weken voor
de geplande vertrektijd van de vlucht.
EU-Hof
Het EU-Hof oordeelt dat bij een van tevoren meegedeelde
weigering van de toegang tot een vlucht ook compensatie
wegens instapweigering verschuldigd is wanneer de betrokken
passagier zich niet bij de incheckbalie heeft gemeld.
Wanneer de luchtvaartmaatschappij de passagier van tevoren
heeft meegedeeld dat zij deze passagier tegen zijn wil de
toegang zal weigeren tot de vlucht waarvoor deze passagier
een bevestigde boeking heeft, zou een verplichting om zich
bij de incheckbalie te melden volgens het EU-Hof namelijk
een overbodige formaliteit zijn. Voorts geldt het recht op
compensatie volgens het EU-Hof zelfs wanneer de passagier
minstens twee weken voor de geplande vertrektijd van de
vlucht in kennis is gesteld van de instapweigering. Er
bestaat namelijk geen grond om bij instapweigering de regel
toe te passen – die uitsluitend is vastgesteld voor
annuleringen van vluchten – dat luchtvaartmaatschappijen
passagiers geen compensatie hoeven te betalen wanneer zij
hen minstens twee weken voor de geplande vertrektijd op de
hoogte stellen van de annulering van de vlucht.
Het EU-Hof stelt dat in het begrip „instapweigering” in de zin van artikel 2, onder j), van verordening nr. 261/2004 elke verwijzing is weggelaten naar de reden waarom een luchtvaartmaatschappij weigert een passagier te vervoeren. De bewoordingen van deze bepaling relateren een dergelijke weigering niet meer aan een door de luchtvaartmaatschappij om economische redenen gecreëerde „overboeking” van de betrokken vlucht. Volgens het EU-Hof heeft de Uniewetgever het toepassingsgebied van het begrip van „instapweigering” verruimd zodat het begrip ziet op alle gevallen waarin een luchtvaartmaatschappij weigert een passagier te vervoeren (zie ook arrest Finnair, C‑22/11, en Rodríguez Cachafeiro en Martínez-Reboredo Varela-Villamor, C‑321/11). Hieruit volgt volgens het EU-Hof dat het begrip „instapweigering” in beginsel ook ziet op een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht, op voorwaarde dat de passagier zich overeenkomstig artikel 2, onder j), van de verordening tijdig voor instappen heeft gemeld.
Deze uitlegging vindt volgens het EU-Hof steun in overwegingen van teleologische aard. Zou een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht worden uitgesloten van het begrip „instapweigering” in de zin van artikel 2, onder j), van verordening nr. 261/2004, dan zou de aan passagiers krachtens deze verordening geboden bescherming namelijk aanzienlijk verminderen. Een dergelijke uitsluiting zou dan ingaan tegen het in overweging 1 van deze verordening uiteengezette doel, dat erin bestaat een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen en dat een ruime uitleg van de hun toegekende rechten rechtvaardigt. Daarnaast zou die uitsluiting tot gevolg hebben dat passagiers die zich in een niet aan hen toerekenbare situatie – zoals overboeking om economische redenen – bevinden, elke vorm van bescherming verliezen doordat zij zich niet kunnen beroepen op artikel 4 van die verordening.
Het EU-Hof merkt op dat de letterlijke uitleg van artikel 2, onder j), van verordening nr. 261/2004, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder a), en lid 2, van deze verordening, doet vermoeden dat er enkel sprake is van een „instapweigering” indien een passagier zich bij de incheckbalie heeft gemeld. Deze uitleg kan evenwel niet worden aanvaard in een geval van een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht.
Uit een contextuele en teleologische uitleg van artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in samenhang met artikel 2, onder j), en artikel 3, lid 2, ervan, volgt dus volgens het EU-Hof dat een passagier zich niet bij de incheckbalie hoeft te melden wanneer een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert hem van tevoren ervan in kennis heeft gesteld dat zij hem tegen zijn wil de toegang zal weigeren tot een vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft. Het EU-Hof concludeert dat artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in samenhang met artikel 2, onder j), ervan zo moet worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, die een passagier van tevoren ervan in kennis heeft gesteld dat zij hem tegen zijn wil de toegang zal weigeren tot een vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft, deze passagier compensatie dient te betalen, ook wanneer hij zich niet voor instappen heeft gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, van die verordening.
Meer
informatie:
Persbericht
Curia
ECER-dossier:
Vervoer- Luchtvaart
ECER-dossier:
Talen in het EU-recht