EU-Hof oordeelt opnieuw over de EU-rechtelijke verplichtingen van de lidstaten inzake het verlies van de nationaliteit

Contentverzamelaar

EU-Hof oordeelt opnieuw over de EU-rechtelijke verplichtingen van de lidstaten inzake het verlies van de nationaliteit

Het EU-recht verzet zich niet tegen een nationale regeling op grond waarvan onderdanen van een lidstaat onder bepaalde voorwaarden van rechtswege de nationaliteit van de betrokken lidstaat verliezen bij het bereiken van een bepaalde leeftijd. De nationale autoriteiten en rechterlijke instanties van de betrokken lidstaat dienen wel na te gaan of het verlies van de nationaliteit strookt met het evenredigheidsbeginsel, wanneer dit verlies leidt tot het verlies van de status van EU-burger. Dat is het antwoord van het EU-Hof op een vraag van een Deense rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 5 september 2023 in de zaak C-689/21, Udlændinge- og Integrationsministeriet.

Achtergrond

In een Deense wettelijke regeling is vastgelegd dat Deense onderdanen op de leeftijd van 22 jaar - onder bepaalde voorwaarden - de Deense nationaliteit van rechtswege verliezen wegens het ontbreken van een effectieve band, en wanneer zij vóór deze leeftijdsgrens geen aanvraag tot behoud van de nationaliteit hebben ingediend. De betrokkene verliest dan ook zijn status van EU-burger, indien hij niet de nationaliteit van een andere EU-lidstaat bezit. De nationale autoriteiten hoeven niet na te gaan of de gevolgen van het verlies van de status van EU-burger voor de situatie van de betrokkene - uit het oogpunt van het EU-recht - evenredig zijn, wanneer de aanvraag na het bereiken van de leeftijd van 22 jaar wordt ingediend. 

De verwijzende Deense rechter wenst van het EU-Hof te vernemen of een dergelijke nationale regeling in overeenstemming is met het EU-burgerschap (artikel 20 EU-Werkingsverdrag), gelezen in samenhang met het grondrecht op eerbiediging van het privéleven, en het familie- en gezinsleven (artikel 7 EU-Handvest). Bij zijn prejudiciële vraag verwijst de verwijzende rechter naar de zaak C-221/17 (Tjebbes) (zie het ECER-bericht over deze zaak).

EU-Hof

Het EU-Hof brengt in herinnering dat elke EU-lidstaat bevoegd is om te bepalen onder welke voorwaarden zijn nationaliteit wordt verkregen en verloren gaat. Wanneer echter – zoals in deze zaak het geval is – het verlies van de nationaliteit ook leidt tot het verlies van de status van EU-burger, moeten het EU-recht en vooral het evenredigheidsbeginsel worden geëerbiedigd.

Het EU-Hof oordeelt dat het EU-recht zich niet verzet tegen een nationale regeling van een lidstaat op grond waarvan haar onderdanen, die

  • buiten het grondgebied van deze lidstaat zijn geboren;
  • daar nooit hebben gewoond, en;
  • er niet hebben verbleven in omstandigheden waaruit blijkt dat er een effectieve band met die lidstaat bestaat,

van rechtswege de nationaliteit van de betrokken lidstaat verliezen bij het bereiken van de leeftijd van 22 jaar, waardoor zij de status van EU-burger en de daaraan verbonden rechten verliezen indien zij daarnaast niet ook de nationaliteit van een andere lidstaat bezitten.

De nationale autoriteiten en rechterlijke instanties van de betrokken lidstaat dienen echter na te gaan of het verlies van de nationaliteit van de betrokken lidstaat strookt met het evenredigheidsbeginsel, wanneer dit verlies leidt tot het verlies van de status van EU-burger. Een nationale regeling is enkel verenigbaar met het EU-recht indien zij voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • De betrokkenen hebben de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een aanvraag tot behoud van de nationaliteit of tot herkrijging daarvan met terugwerkende kracht in te dienen. De bevoegde autoriteiten onderzoeken dan of de gevolgen van het verlies van de nationaliteit en de status van EU-burger evenredig zijn vanuit het oogpunt van het EU-recht. Eventueel staan zij toe dat de betrokkenen de nationaliteit behouden of met terugwerkende kracht herkrijgen;
  • De termijn om een dergelijke aanvraag in te dienen blijft nog gedurende een redelijke periode lopen nadat de betrokkene de leeftijd in kwestie heeft bereikt. Deze termijn gaat slechts in voor zover de autoriteiten hem naar behoren in kennis hebben gesteld van het verlies of het ophanden zijnde verlies van zijn nationaliteit, alsmede van zijn recht om binnen die termijn een aanvraag tot het behoud van die nationaliteit of de herkrijging ervan met terugwerkende kracht in te dienen;
  • Is dit niet het geval, dan moeten de autoriteiten een dergelijk onderzoek incidenteel kunnen verrichten naar aanleiding van een door de betrokkene ingediende aanvraag voor een reisdocument of enig ander document waaruit zijn nationaliteit blijkt.

Meer informatie: