EU-Hof oordeelt over de aard en de reikwijdte van het EU-beginsel van energiesolidariteit

Contentverzamelaar

EU-Hof oordeelt over de aard en de reikwijdte van het EU-beginsel van energiesolidariteit

Het EU-beginsel van energiesolidariteit legt rechtstreeks rechten en plichten op aan de EU en haar lidstaten. Energiesolidariteit is een beginsel dat als maatstaf kan dienen voor de rechterlijke toetsing van besluiten van de lidstaten en de EU-instellingen op energiegebied. Dat is het antwoord van het EU-Hof naar aanleiding van een hogere voorziening tegen een arrest van het EU-Gerecht.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 15 juli 2021 in de zaak C-848/19 P, Duitsland tegen Polen.

Achtergrond

De OPAL (Ostsee-Pipeline-Anbindungsleitung) is een aardgaspijpleiding in het oosten van Duitsland. De OPAL-pijpleiding is één van de twee pijpleidingen die de Nord Stream-pijpleiding verbindt met het bestaande pijpleidingennet in Midden- en West-Europa. Door de Nord Stream-pijpleiding wordt gas uit Rusland naar Europa vervoerd via een route die niet door de ‘traditionele’ transitlanden loopt, zoals Oekraïne, Polen en Slowakije. De Nord Stream-pijpleiding ligt namelijk in de Baltische Zee  en komt in Noord-Duitsland aan land.

In 2009 had de Europese Commissie een voorwaardelijke goedkeuring gegeven aan het besluit van de Duitse energietoezichthouder om de OPAL-gasleiding te ontheffen van de regels inzake de toegang van derden tot de pijpleidingnetten en de tariefregulering (richtlijn 2003/55, inmiddels vervangen door richtlijn 2009/73). Omdat het Russische bedrijf Gazprom – de dominante onderneming op de gasmarkt – nooit heeft voldaan aan één van de door de Commissie opgelegde voorwaarden, heeft zij de OPAL-gasleiding sinds de ingebruikneming ervan in 2011 slechts ten belope van 50 procent van de capaciteit ervan kunnen exploiteren.

In 2016 heeft de Duitse energietoezichthouder – op verzoek van met name Gazprom – aan de Commissie medegedeeld dat zij voornemens was een aantal bepalingen van de in 2009 verleende ontheffing te wijzigen. De voorgenomen wijziging hield in wezen in dat de capaciteit van de OPAL-gasleiding volledig zou kunnen worden benut, op voorwaarde dat minstens 50 procent van deze capaciteit zou worden geveild. Bij besluit van 28 oktober 2016 heeft de Commissie deze wijziging onder voorwaarden goedgekeurd (hierna: het Commissiebesluit uit 2016).

De Republiek Polen was van mening dat het Commissiebesluit uit 2016 de gasvoorzieningszekerheid van Polen bedreigde. Het Commissiebesluit uit 2016 zou namelijk tot gevolg hebben dat een deel van het aardgas voortaan geëxploiteerd zou gaan worden via de NordStream/OPAL-gasleiding en niet langer via concurrerende pijpleidingen in Centraal-Europa (zoals Polen). Polen stelde daarom beroep tot nietigverklaring in bij het EU-Gerecht tegen het Commissiebesluit uit 2016 (T-883/16). Het EU-Gerecht heeft het beroep toegewezen en het Commissiebesluit uit 2016 nietig verklaard wegens schending van het EU-beginsel van energiesolidariteit (artikel 194 EU-Werkingsverdrag). Volgens het EU-Gerecht had de Commissie namelijk moeten onderzoeken welke gevolgen de wijziging van het exploitatieregime van de OPAL-gasleiding hadden voor de voorzieningszekerheid en het energiebeleid in Polen (zie ook het ECER-bericht over deze zaak).

De Bondsrepubliek Duitsland heeft bij het EU-Hof een hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het EU-Gerecht.

EU-Hof

Het beginsel van energiesolidariteit

De Bondsrepubliek Duitsland stelde onder meer dat het beginsel van energiesolidariteit niet bindend is en dat het daarom geen rechten en plichten meebrengt voor de EU en de EU-lidstaten. Volgens de Bondsrepubliek Duitsland is energiesolidariteit een abstract, zuiver politiek begrip, en niet een juridisch criterium aan de hand waarvan de geldigheid van een handeling van een EU-instelling kan worden beoordeeld (zoals het Commissiebesluit uit 2016).

Het EU-Hof oordeelt dat het solidariteitsbeginsel een grondbeginsel van het EU-recht is en dat dit beginsel op energiegebied specifiek tot uitdrukking komt in artikel 194, lid 1, EU-Werkingsverdrag. Aangezien het solidariteitsbeginsel de basis vormt van alle doelstellingen van het energiebeleid van de EU, is er volgens het EU-Hof geen reden om aan te nemen dat dit beginsel geen bindende rechtsgevolgen kan teweegbrengen. Het EU-Hof oordeelt dat het solidariteitsbeginsel zowel voor de EU als de EU-lidstaten rechten en plichten meebrengen, waarbij de EU een solidariteitsverplichting jegens de EU-lidstaten dient na te komen en de lidstaten zowel onderling solidair moeten zijn als zich solidair moeten tonen met het gemeenschappelijke EU-belang.

Het EU-Hof oordeelt verder dat de rechtmatigheid van elke binnen het energiebeleid van de EU vallende handeling van de EU-instellingen moet worden getoetst aan het beginsel van energiesolidariteit. Dit geldt ook wanneer dit beginsel niet expliciet wordt genoemd in het afgeleide recht (zoals in deze zaak richtlijn 2009/73). De Commissie moet daarom volgens het EU-Hof bij de vaststelling van een op grond van richtlijn 2009/73 genomen besluit onderzoeken wat de mogelijke risico’s zijn voor de gaslevering op de markten van de (andere) lidstaten.

Reikwijdte van de toepassing van het beginsel van energiesolidariteit

De Bondsrepubliek Duitsland stelde eveneens dat de toepassing van het beginsel van energiesolidariteit beperkt is tot noodsituaties waarin terroristische aanvallen, natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen plaatsvinden (zoals bedoeld in artikel 222 EU-Werkingsverdrag). Het EU-Hof oordeelt dat uit de bewoordingen van artikel 194 EU-Werkingsverdrag niet volgt dat het toepassingsgebied van het beginsel van energiesolidariteit zo beperkt moet worden opgevat. Het beginsel strekt zich volgens het EU-Hof uit tot elk optreden in het kader van het EU-energiebeleid.

De verplichtingen voor de EU-instellingen en de lidstaten om bij de vaststelling van handelingen betreffende de interne markt (voor aardgas) rekening te houden met beginsel van energiesolidariteit, door er met name voor te zorgen dat de continuïteit van de energievoorziening in de EU wordt gewaarborgd, houdt volgens het EU-Hof in dat zij zowel maatregelen vaststellen om het hoofd te bieden aan noodsituaties, als maatregelen die preventief van aard zijn. Het EU-Hof oordeelt dat bij de vaststelling van handelingen op het energiegebied moet worden nagegaan of er risico’s bestaan voor de energiebelangen van (andere) EU-lidstaten en de EU. Met name op het gebied van de continuïteit van de energievoorziening.

De EU en de lidstaten moeten bij de uitoefening van hun bevoegdheden op het gebied van energie een afweging maken tussen de betrokken energiebelangen en maatregelen vermijden die afbreuk zouden kunnen doen aan de belangen van de mogelijk betrokken actoren op het gebied van de energievoorzieningszekerheid en de economische en politieke levensvatbaarheid en de diversifiëring van de energievoorzieningsbronnen.  

Het EU-Hof oordeelt dat het EU-Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de oordelen dat het Commissiebesluit van 2016 nietig moest worden verklaard.

Meer informatie:

  • ECER-dossier – Energiesolidariteit
  • ECER-dossier – Energie – Gemeenschappelijke energiemarkt
  • ECER-bericht – EU-Gerecht: Goedkeuring Commissie van Duitse ontheffing toepassing gasrichtlijnbepalingen in strijd met energiesolidariteit (26 september 2019)