EU-Hof: Turkse kinderen hebben geen recht op toegang tot onderwijs in een EU-lidstaat wanneer hun Turkse ouders niet voldoen aan de voorwaarden voor legale arbeid
Nieuwsbericht | 11-06-2021
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 3 juni 2021 in de zaak C-194/20, BY tegen Stadt Duisburg .
Achtergrond
In 1963 hebben Turkije en de EU (destijds EEG) een overeenkomst gesloten waarbij een associatie tussen de beide partijen tot stand is gebracht. Op grond van artikel 12 van de overeenkomst moeten de EU en Turkije geleidelijk het vrij verkeer van werknemers tussen de EU en Turkije tot stand brengen. De Associatieraad EU-Turkije – die tevens op grond van de overeenkomst is opgericht – heeft Besluit 1/80 vastgesteld om nadere uitwerking te geven aan artikel 12 van de overeenkomst.
In artikel 6, lid 1 van Besluit 1/80 zijn de belangrijkste voorwaarden opgesomd die voor Turkse werknemers gelden met het oog op de afgifte en verlenging van arbeidsvergunningen door een EU-lidstaat. Deze bepaling vereist dat de Turkse werknemer op het grondgebied van de gastlidstaat verblijft, tot de legale arbeidsmarkt van de gastlidstaat behoort en aldaar gedurende een bepaalde periode legaal arbeid heeft verricht. De Turkse werknemer krijgt na een jaar legale arbeid in een EU-lidstaat recht op verlenging van de arbeidsvergunning.
Gezinsleden van die Turkse werknemer krijgen na een bepaalde periode van legaal verblijf in de EU-lidstaat recht op toegang tot de arbeidsmarkt (artikel 7, eerste alinea, Besluit 1/80). Artikel 9 van Besluit 1/80 bepaalt dat de Turkse kinderen recht hebben op gelijke behandeling bij de toegang tot onderwijs in de EU-lidstaat wanneer hun Turkse ouders legaal arbeid verrichten in die EU-lidstaat.
In deze zaak gaat het om vijf Turkse staatsburgers: drie kinderen en hun ouders (BY en CX). BY verblijft sinds 2015 in Duitsland op grond van een verblijfsvergunning voor het verrichten van een zelfstandige activiteit. In 2016 ontvingen de overige vier familieleden een verblijfsvergunning in het kader van de gezinshereniging. Nadat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunningen was verstreken, heeft de familie een aanvraag ingediend voor de verlenging van de verblijfsvergunningen. De aanvraag voor de verblijfsvergunningen is afgewezen door de Duitse autoriteiten.
De Turkse familie heeft beroep ingesteld bij de Duitse rechter. Ze zijn van mening dat Turkse kinderen aan artikel 9 van Besluit 1/80 niet alleen een recht op toegang tot onderwijs ontlenen, maar ook een verblijfsrecht. Bovendien moet volgens de familie ook aan de ouders een verblijfsrecht worden toegekend, om het nuttige effect van de rechten van Turkse kinderen te waarborgen. De Duitse rechter vraagt aan het EU-Hof of een dergelijke uitleg aan artikel 9 van Besluit 1/80 moet worden gegeven.
EU-Hof
Om een antwoord te kunnen geven op de vraag van de Duitse rechter onderzoekt het EU-Hof de reikwijdte van artikel 9 van Besluit 1/80 . Volgens het EU-Hof hebben Turkse kinderen recht op gelijke behandeling bij de toegang tot het onderwijs in de EU-lidstaat wanneer voldaan is aan twee voorwaarden. De eerste voorwaarde houdt in dat de Turkse kinderen legaal in de EU-lidstaat wonen bij hun ouders. De tweede voorwaarde houdt in dat de Turkse ouders van de kinderen legale arbeid moeten verrichten of hebben verricht in de zin van artikel 6 en 7 van Besluit 1/80.
In deze zaak is niet voldaan aan de tweede voorwaarde. De ene Turkse ouder heeft nooit legale arbeid verricht in de EU-lidstaat (CX) en de andere ouder heeft minder dan een jaar legaal arbeid verricht in die EU-lidstaat (BY). Omdat in deze zaak niet is voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 9 van Besluit 1/80 kan dit artikel niet door de Turkse kinderen worden ingeroepen. Het EU-Hof komt daarmee niet toe aan de vraag of artikel 9 van Besluit 1/80 ook een verblijfsrecht omvat voor de kinderen en – daarvan afgeleid – voor de ouders.