EU-Hof: ‘tweestappentoets’ vereist bij weigering om buitenlands vonnis ten uitvoer te leggen wegens schending van het recht op een eerlijk proces

Contentverzamelaar

EU-Hof: ‘tweestappentoets’ vereist bij weigering om buitenlands vonnis ten uitvoer te leggen wegens schending van het recht op een eerlijk proces

De zogenoemde ‘tweestappentoets’, die voor weigering van overlevering in de rechtspraak van het EU-Hof is ontwikkeld voor het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel (EAB), kan worden doorgetrokken onder het Kaderbesluit wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafvonnissen. Bij het verrichten van de ‘tweestappentoets’ moet in beginsel worden uitgegaan van de situatie in de betrokken EU-lidstaat ten tijde van de strafrechtelijke veroordeling. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Duitse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 9 november 2023 in de zaak C-819/21, Staatsanwaltschaft Aachen.

Achtergrond

MD is Pools staatsburger en woont in Duitsland. Hij is door een Poolse rechter in augustus 2018 veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes maanden. Bij die uitspraak is de tenuitvoerlegging van de straf opgeschort. In juli 2019 wordt de opschorting herroepen door de Poolse rechter. Intussen is MD in Duitsland aangehouden na de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De tenuitvoerlegging van dit EAB is echter door de Duitse autoriteiten geweigerd omdat MD zijn gewone verblijfplaats in Duitsland had. Vervolgens heeft de bevoegde Poolse rechter de Duitse rechter verzocht de aan MD opgelegde straf in Duitsland te erkennen en ten uitvoer te leggen, overeenkomstig de regeling van Kaderbesluit 2008/909/JBZ.

De Duitse verwijzende rechter in deze zaak wenst van het EU-Hof te vernemen of hij een dergelijk verzoek mag afwijzen, gelet op de situatie die is ontstaan als gevolg van de hervormingen van de rechterlijke macht in Polen. Die hervormingen hebben aanleiding gegeven tot verschillende arresten van het EU-Hof, waarin gebreken zijn geconstateerd met betrekking tot het vereiste van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in die lidstaat (zie dit ECER-dossier voor die rechtspraak). Door deze situatie betwijfelt de verwijzende rechter of MD’s recht op een eerlijk proces is gewaarborgd .

De verwijzende rechter vraagt aan het EU-Hof of de rechtspraak van het EU-Hof in verband met het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel (EAB), ook geldt bij Kaderbesluit 2008/909/JBZ inzake wederzijdse erkenning. Met name gaat het dan om toepassing van de door het EU-Hof ontwikkelde ‘tweestappentoets’, waarbij ten eerste sprake moet zijn van fundamentele gebreken in het systeem van rechtsbescherming in de lidstaat en, ten tweede, die gebreken in het concrete geval leiden tot een reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces (artikel 47, tweede alinea, EU-Handvest) (zie dit ECER-bericht voor meer informatie over de tweestappentoets). De verwijzende rechter vraagt duidelijkheid over de voorwaarden waaronder de tweestappentoets zou moeten worden verricht en op welk moment de situatie in de betrokken lidstaat moet worden beoordeeld.

EU-Hof

Het EU-Hof trekt de lijn uit zijn rechtspraak over het Kaderbesluit EAB door naar Kaderbesluit 2008/909/JBZ. De bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat kan aldus in uitzonderlijke omstandigheden de erkenning en de tenuitvoerlegging weigeren van een in de uitvaardigende lidstaat uitgesproken strafrechtelijke veroordeling. Dit kan wanneer die autoriteit beschikt over gegevens die betrekking hebben op structurele of fundamentele gebreken die de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de uitvaardigende lidstaat kunnen aantasten en daarmee het grondrecht van de betrokkene op een eerlijk proces in de kern kunnen aantasten. Die autoriteit moet daarbij de ‘tweestappentoets’ uitvoeren.

Het EU-Hof oordeelt vervolgens dat bij het verrichten van de tweestappentoets moet worden uitgegaan van de situatie in de betrokken EU-lidstaat ten tijde van de strafrechtelijke veroordeling (in casu augustus 2018). De bevoegde autoriteit kan rekening houden met de ontwikkelingen van de situatie tot dat tijdstip. In beginsel kan volgens het EU-Hof geen rekening worden gehouden met de ontwikkelingen van die situatie na dat tijdstip.  

De bevoegde autoriteit hoeft niet de situatie rond de rechtsstaat te onderzoeken ten tijde van het moment waarop hij zelf het verzoek tot erkenning beoordeelt. Ook het moment waarop in Polen de opschorting van de tenuitvoerlegging is herroepen is niet relevant, wanneer die herroeping enkel komt doordat een objectieve voorwaarde is vervuld die was verbonden aan de oorspronkelijke veroordeling. Echter, wanneer de herroeping het gevolg is van een nieuwe strafrechtelijke veroordeling, moet de bevoegde autoriteit de situatie in de uitvaardigende lidstaat beoordelen tot op het tijdstip van de nieuwe veroordeling.

Meer informatie: