EU-Hof verduidelijkt de EU-rechtelijke vereisten met betrekking tot de vaststelling van de bezoldiging van de nationale rechters
Nieuwsbericht | 10-03-2025
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 25 februari 2025 in de gevoegde zaken C-146/23 en C-374/23, Sąd Rejonowy w Białymstoku.
Een Poolse en een Litouwse rechterlijke instantie vragen het EU-Hof of de nationale bepalingen inzake de vaststelling van de bezoldiging van de rechters verenigbaar is met het EU-recht.
In Polen bepaalt een wet dat de basisbezoldiging van de rechters objectief wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde loon zoals bekendgemaakt door het centraal bureau voor de statistiek. Drie opeenvolgende wetten hebben deze berekeningsmethode echter gewijzigd, met als gevolg dat de indexering van de bezoldiging van de rechters voor 2021, 2022 en 2023 werd bevroren. Deze afwijkende maatregel werd gerechtvaardigd door budgettaire beperkingen die verband hielden met de uitbraak van COVID-19 en de Russische agressie tegen Oekraïne. Een rechter die deze wijziging betwist, eist een bedrag dat overeenkomt met het verschil tussen de ontvangen bezoldiging en de bezoldiging die aan hem verschuldigd zou zijn geweest als de indexering niet was bevroren.
In Litouwen hebben twee rechters een aansprakelijkheidsvordering ingediend tegen deze lidstaat. Zij betogen dat de hoogte van hun bezoldiging rechtstreeks afhangt van de politieke wil van de wetgevende en de uitvoerende macht. Bovendien stellen zij dat er geen juridisch mechanisme bestaat waarmee een waardige bezoldiging kan worden vastgesteld die beantwoordt aan de verantwoordelijkheden van de rechters en vergelijkbaar is met de lonen van beoefenaars van andere juridische beroepen.
Het EU-Hof brengt in herinnering dat het feit dat rechters een bezoldiging ontvangen die beantwoordt aan het belang van hun taken, een aan hun onafhankelijkheid inherente waarborg is. Bijgevolg zijn de EU-lidstaten, wanneer zij de methode voor de vaststelling van de bezoldiging vastleggen, gehouden de verplichtingen in acht te nemen die voor hen voortvloeien uit het EU-recht.
Zo moet deze methode op een rechtsgrondslag berusten. En zij moet objectief, voorzienbaar, stabiel en transparant zijn, zodat elke arbitraire inmenging van de wetgevende en de uitvoerende macht is uitgesloten. Voor de afwijkende maatregelen die leiden tot een verlaging van de bezoldiging van rechters of tot een bevriezing van de indexering ervan, gelden dezelfde vereisten.
De bezoldiging van rechters moet, gelet op de economische, sociale en financiële context van de betrokken lidstaat, voldoende hoog zijn, met name ten opzichte van het gemiddelde loon. Die bezoldiging moet in verhouding staan tot het belang van de aan hen toevertrouwde taken, zodat rechters beschermd zijn tegen elke druk van buitenaf die hun beslissingen zou kunnen beïnvloeden en tegen het risico van corruptie. De onafhankelijkheid van de rechters verhindert echter niet dat hun bezoldiging wordt vastgesteld op een niveau dat lager is dan dat van het gemiddelde loon van beoefenaars van andere juridische beroepen.
De afwijkingen van de regels voor de vaststelling van de bezoldiging van rechters moeten worden gerechtvaardigd door een doelstelling van algemeen belang, zoals het wegwerken van een buitensporig overheidstekort. In beginsel mogen zij niet specifiek gericht zijn op rechters. Zij moeten ook noodzakelijk zijn voor en strikt evenredig zijn aan de verwezenlijking van de nagestreefde doelstelling. Ondanks de toepassing van deze – naar hun aard uitzonderlijke en tijdelijke – maatregelen, moet de bezoldiging van rechters evenredig blijven aan het belang van hun taken.
De methode waarmee de bezoldiging van rechters wordt vastgesteld, alsook de maatregelen die hiervan afwijken, moeten ten slotte aan een doeltreffende rechterlijke toetsing door een nationale rechterlijke instantie kunnen worden onderworpen.
Het staat aan de nationale rechterlijke instanties om na te gaan of in de betrokken zaken aan deze vereisten is voldaan, wat volgens het EU-Hof op het eerste gezicht het geval lijkt te zijn.