EU-Hof verklaart de EU-verordening inzake beveiliging van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten ongeldig

Contentverzamelaar

EU-Hof verklaart de EU-verordening inzake beveiliging van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten ongeldig

De verordening is vastgesteld op basis van een onjuiste rechtsgrondslag en daarmee volgens een verkeerde wetgevingsprocedure, namelijk de gewone wetgevingsprocedure in plaats van de bijzondere wetgevingsprocedure die met name eenparigheid van stemmen vereist binnen de Raad. De verordening is om die reden ongeldig. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Duitse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 21 maart 2024 in de zaak C-61/22, RL.

Achtergrond

Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van artikel 3, lid 5, van verordening (EU) 2019/1157 (hierna: de verordening), dat voorziet in de verplichting om op elke door de lidstaten afgegeven nieuwe identiteitskaart, op een opslagmedium dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet, een afbeelding van de vingerafdrukken van de houder op te nemen. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen RL en de Duitse stad Wiesbaden over een administratieve beslissing waarbij deze instantie heeft geweigerd een identiteitskaart af te geven zonder dat op de chip ervan een vingerafdrukbeeld wordt opgeslagen.

Met zijn prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter onder meer te vernemen of artikel 21, lid 2, van het EU-Werkingsverdrag de juiste rechtsgrondslag was voor de vaststelling van de verordening. Daarnaast wil de verwijzende rechter weten of artikel 3 lid 5 van de verordening verenigbaar is met de artikelen 7 en 8 van het EU-Handvest.

EU-Hof

Na een grondig onderzoek stelt het EU-Hof vast dat de verplichting om twee volledige vingerafdrukken op te nemen in het opslagmedium voor identiteitskaarten een beperking vormt van de grondrechten op eerbiediging van het privéleven (artikel 7 EU-Handvest) en bescherming van persoonsgegevens (artikel 8 EU-Handvest). Deze beperking kan evenwel gerechtvaardigd worden door de doelstellingen van algemeen belang die erin bestaan de vervaardiging van valse identiteitskaarten en identiteitsfraude tegen te gaan alsook de interoperabiliteit van de verificatiesystemen te waarborgen. Deze opneming is namelijk geschikt en noodzakelijk om deze doelstellingen te verwezenlijken en is daar volgens het EU-Hof niet onevenredig aan.

Aangezien de opneming van twee vingerafdrukken het mogelijk maakt de vervaardiging van valse identiteitskaarten en identiteitsfraude tegen te gaan, kan dat in het bijzonder bijdragen tot zowel de bescherming van het privéleven van de betrokkenen als, meer algemeen, de bestrijding van criminaliteit en terrorisme. Doordat het de burgers van de EU in staat stelt om zich op een betrouwbare manier te identificeren, vergemakkelijkt dit bovendien de uitoefening van hun recht van vrij verkeer en verblijf in de Europese Unie. De doelstellingen die met die opneming worden nagestreefd, zijn bijgevolg niet alleen voor de EU en de lidstaten, maar ook voor de burgers van de EU van bijzonder belang.

De opneming van louter een gezichtsopname zou volgens het EU-Hof een minder doeltreffend identificatiemiddel zijn dan de opneming, naast die gezichtsopname, van twee vingerafdrukken. Veroudering, levensstijl, ziekte of een chirurgische ingreep kunnen de anatomische kenmerken van het gezicht immers veranderen.

De betrokken verordening is volgens het EU-Hof echter vastgesteld op basis van een onjuiste rechtsgrondslag en dus volgens een verkeerde wetgevingsprocedure, namelijk de gewone wetgevingsprocedure in plaats van de bijzondere wetgevingsprocedure die met name eenparigheid van stemmen vereist binnen de Raad. Het EU-Hof verklaart de verordening dan ook ongeldig.

Indien de verordening met onmiddellijke ingang ongeldig zou worden verklaard, zou dat ernstige negatieve gevolgen kunnen hebben voor een groot aantal burgers van de EU, in het bijzonder voor hun veiligheid in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Het EU-Hof handhaaft daarom de gevolgen van de verordening totdat, binnen een redelijke termijn en uiterlijk op 31 december 2026, een nieuwe verordening in werking treedt die op de juiste rechtsgrondslag is gebaseerd.

Meer informatie: