EU-Hof verwerpt beroep van Ryanair tegen uitspraak van EU-Gerecht inzake COVID-19 beschikking Commissie tot goedkeuring van solvabiliteitssteun aan Spaanse strategische ondernemingen
Nieuwsbericht | 12-06-2024
Het gaat om het arrest van 6 juni 2024 in zaak C-441/21 P (Ryanair – Commissie).
Achtergrond In juli 2020 meldde Spanje bij de Europese Commissie een steunregeling aan voor de oprichting van een fonds voor solvabiliteitssteun. De begunstigden waren (niet-financiële) strategische Spaanse ondernemingen die tijdelijke moeilijkheden ondervonden als gevolg van de COVID-19-pandemie. Deze steunregeling voorzag in de vaststelling van verschillende herkapitalisatiemaatregelen. Zij had tot doel de ernstige verstoring van de Spaanse economie in haar geheel, in haar diversiteit en met het oog op een duurzame economische ontwikkeling, op te heffen. Het door de staat gefinancierde budget werd vastgesteld op 10 miljard euro tot 30 juni 2021.
Bij besluit van 31 juli 2020 heeft de Commissie de aangemelde steunregeling verenigbaar met de interne markt verklaard.
De Ierse luchtvaartmaatschappij Ryanair vocht dat besluit aan en heeft bij het EU-Gerecht van de Europese Unie beroep ingesteld tegen het besluit van de Commissie. Dit beroep is verworpen bij arrest van 19 mei 2021 (zaak T-628/20 Ryanair DAC -Commissie (Spain – Covid-19)). Ryanair heeft bij het EU-Hof hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het EU-Gerecht.
EU-Hof Het EU-Hof verwerpt het beroep van Ryanair.
Het EU-Hof bevestigt de analyse van het EU-Gerecht dat de betrokken steunregeling het beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit niet heeft geschonden en dat zij evenredig was. Het Unierecht staat een verschillende behandeling van ondernemingen toe in het geval van steunmaatregelen om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen.
Dit soort steun heeft beperkende gevolgen die ook worden aanvaard. Ryanair heeft niet aangetoond dat de Spaanse steunregeling mededingingsbeperkende gevolgen had die verder gingen dan die welke inherent zijn aan dit soort steun en dat de steunregeling derhalve een belemmering vormde voor het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging.
Volgens het EU-Hof heeft het EU-Gerecht terecht geoordeeld dat de Commissie niet verplicht was de gunstige gevolgen van de betrokken steunregeling af te wegen tegen de ongunstige gevolgen ervan voor de voorwaarden inzake het handelsverkeer tussen de lidstaten en de handhaving van een onvervalste mededinging. Uit de uitzonderlijke aard en het bijzondere gewicht van de met deze steunregeling nagestreefde doelstellingen kan worden afgeleid dat een juist evenwicht is gevonden tussen de positieve en de negatieve gevolgen ervan voor de interne markt, zodat deze regeling in het gemeenschappelijk belang van de Europese Unie is.
Meer informatie: Persbericht Curia ECER-dossier: Staatssteun