EU-Hof: woonplaats in andere EU-lidstaat mag geen grond zijn om afgifte identiteitskaart aan eigen onderdaan te weigeren

Contentverzamelaar

EU-Hof: woonplaats in andere EU-lidstaat mag geen grond zijn om afgifte identiteitskaart aan eigen onderdaan te weigeren

Het EU-recht verzet zich tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan aan een EU-burger, een onderdaan van die lidstaat die zijn recht van vrij verkeer en verblijf in een andere lidstaat heeft uitgeoefend, de afgifte wordt geweigerd van een identiteitskaart die binnen de EU als reisdocument kan dienen, louter omdat hij op het grondgebied van die andere lidstaat zijn woonplaats heeft gevestigd. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Roemeense rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 22 februari 2024 in de zaak C-491/21, Direcţia pentru Evidenţa Persoanelor şi Administrarea Bazelor de Date

Achtergrond

Alle Roemeense onderdanen hebben, ongeacht hun woonplaats, recht op een paspoort. Daarnaast kan aan Roemeense onderdanen met woonplaats in Roemenië vanaf de leeftijd van veertien jaar een eenvoudige identiteitskaart of een elektronische identiteitskaart met de waarde van een reisdocument worden afgegeven. Roemeense onderdanen die in een andere EU-lidstaat woonachtig zijn, zijn niet gerechtigd om deze identiteitskaarten te verkrijgen, en zijn verplicht om, wanneer zij een paspoort krijgen met vermelding van de lidstaat van hun woonplaats, het identiteitsbewijs dat de waarde van een reisdocument heeft en waaruit blijkt dat er in Roemenië een woonplaats is, terug te zenden. Indien zij evenwel tijdelijk in Roemenië verblijven, wordt hun een voorlopige identiteitskaart afgegeven, die geen reisdocument vormt.

In deze zaak gaat het om een geding tussen WA, een Roemeens onderdaan die zijn beroepswerkzaamheden in zowel Frankrijk als Roemenië uitoefent, en een onderdeel van het Roemeense ministerie van Binnenlandse Zaken over de weigering van laatstgenoemde om aan WA een identiteitskaart te verstrekken. De reden voor de weigering is dat WA zijn woonplaats in een andere EU-lidstaat (Frankrijk) heeft.

Het geding is uiteindelijk terechtgekomen bij de hoogste rechterlijke instantie van cassatie en justitie in Roemenië (hierna: de verwijzende rechter). De verwijzende rechter wil van het EU-Hof weten of de weigering om WA een identiteitskaart af te geven, verenigbaar is met het EU-recht, en dan met name het recht om vrij op het grondgebied van de EU-lidstaten te reizen en te verblijven.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat de Roemeense regeling inzake de afgifte van reisdocumenten een verschil in behandeling oplevert tussen Roemeense burgers die in het buitenland wonen en Roemeense burgers die in Roemenië woonachtig zijn. Aan burgers die in Roemenië woonachtig zijn kunnen namelijk twee reisdocumenten worden afgegeven waarmee zij binnen de EU kunnen reizen (een identiteitskaart en paspoort) en aan Roemeense burgers die in het buitenland wonen slechts één reisdocument (een paspoort).  

Een dergelijk verschil in behandeling, die door de onderhavige regeling in het leven wordt geroepen, vormt volgens het EU-Hof een beperking van het in artikel 21, lid 1 van het EU-Werkingsverdrag en artikel 45, lid 1 van het EU-Handvest neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf. Die beperking kan niet worden gerechtvaardigd door de noodzaak om bewijskracht toe te kennen aan het adres van de woonplaats die op de identiteitskaart is vermeld, noch door de doeltreffendheid van de identificatie en controle van dat adres door de bevoegde nationale autoriteit.

Meer informatie:

  • ECER-dossier – Afgifte van paspoorten en identiteitskaarten