Geen asiel voor ondersteuners van terroristisch netwerk
Nieuwsbericht | 02-02-2017
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 31 januari 2017 in de zaak C-573/14.
In de loop van 1997 is een Marokkaans staatsburger in België aangekomen en heeft daar sindsdien onrechtmatig verbleven. In 2006 werd hij in Brussel veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf wegens deelneming, als leidinggevend lid, aan activiteiten van een terroristische groep. Hij had onder meer logistieke ondersteuning verleend, vervalste paspoorten verstrekt en vrijwillige strijders naar Irak gestuurd.
Op 16 maart 2010 vraagt hij asiel aan in België. Hij was bang dat hij bij terugkeer in Marokko vervolgd zou worden omdat hij, door zijn veroordeling in België, door de Marokkaanse autoriteiten zou worden beschouwd als radicale islamist en jihadist. Zijn asielaanvraag wordt afgewezen. Na verscheidene beroepen komt de zaak in cassatie terecht bij de Belgische Raad van State, die prejudiciële vragen stelt over de uitleg van de uitsluitingsgrond in artikel 12, lid 2, onder c, van richtlijn 2004/83 betreffende de vluchtelingenstatus. De Raad van State wil voornamelijk weten onder welke voorwaarden een asielzoeker wegens “handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties” van een vluchtelingenstatus kan worden uitgesloten wanneer hij strafrechtelijk is veroordeeld voor deelneming aan activiteiten van een terroristische groep, zonder zelf een terroristische daad te hebben gepleegd.
Het EU-Hof verwijst voor de beantwoording van de vraag naar de overwegingen bij de richtlijn, waaruit blijkt dat de bepalingen van de richtlijn moeten worden uitgelegd overeenkomstig het Verdrag van Genève en de resoluties van de Verenigde Naties. In het bijzonder noemt zij resolutie 2178 (2014), waarin de Veiligheidsraad haar zorgen uit over de acute en toenemende dreiging die uitgaat van buitenlandse terroristische strijders en over de netwerken die door terroristische entiteiten zijn opgezet om strijders en de benodigde middelen van de ene staat naar de andere te verplaatsen. Dat de groep waarvan de betrokkene lid was zelf geen terroristische daden heeft gepleegd, of de door hen geholpen vrijwilligers dit niet hebben gedaan, kan dan ook niet uitsluiten dat zijn handelingen in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. In het verlengde daarvan is voor de toepassing van de uitsluitingsgrond in de richtlijn niet vereist dat wordt aangetoond dat de betrokkene heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan een terroristisch misdrijf.
Het EU-Hof voegt daar nog aan toe dat in het kader van het individuele onderzoek dat de bevoegde autoriteit moet uitvoeren, van bijzonder belang is dat de betrokkene door een rechterlijke instantie van een lidstaat onherroepelijk is veroordeeld voor zijn deelneming aan activiteiten van een terroristische groep.
Lees meer: