Groen licht voor snellere vergunningsprocedures en aanbestedingsprocedures bij projecten voor grensoverschrijdende vervoersinfrastructuur
Nieuwsbericht | 30-07-2021
Het gaat om richtlijn 2021/1187 inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) . De richtlijn is op 7 juli 2021 vastgesteld.
Achtergrond
Verordening 1315/2013 voorziet in een gemeenschappelijk EU-kader voor de totstandbrenging van een eengemaakte Europese vervoersruimte (o.a. wegennet en spoorwegennet). Het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) bestaat uit een uitgebreid netwerk en een kernnetwerk. Het uitgebreide netwerk zorgt voor de ontsluiting van alle regio’s in de EU, terwijl het kernnetwerk bestaat uit de delen van het uitgebreide netwerk die voor EU van het grootste strategische belang zijn.
Verordening 1315/2013 voorziet in bindende termijnen voor de voltooiing van de beide netwerken. Het kernnetwerk moet in 2030 afgerond zijn en het uitgebreide netwerk moet voor 2050 voltooid zijn. Ondanks de bindende termijnen is in de praktijk gebleken dat initiatiefnemers van projecten voor grensoverschrijdende vervoersinfrastructuur worden geconfronteerd met meerdere, verschillende en complexe vergunningsprocedures, grensoverschrijdende aanbestedingsprocedures en andere procedures. Deze situatie brengt de tijdige uitvoering van projecten voor grensoverschrijdende vervoersinfrastructuur in het gedrang en leidt in veel gevallen tot aanzienlijke vertragingen en hogere kosten. Richtlijn 2021/1187 beoogt deze problemen aan te pakken door middel van nieuwe geharmoniseerde EU-regels.
De nieuwe EU-regels
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste voorschriften uit de nieuwe richtlijn.
1 Toepassingsgebied richtlijn
Richtlijn 2021/1187 zal alleen van toepassing zijn op vervoersnetwerken die deel uitmaken van de vooraf aangewezen tracés van het TEN-T kernnetwerk (zie de bijlage ), en andere projecten op de kernnetwerkcorridors waarvan de totale kosten meer dan 300 miljoen euro bedragen. Projecten die uitsluitend verband houden met bijvoorbeeld nieuwe technologieën vallen niet onder de richtlijn. De lidstaten kunnen er wel vrijwillig voor kiezen om de richtlijn ook toe te passen op andere projecten op het kernnetwerk of het uitgebreide netwerk ( artikel 1, lid 1 )
2 Voorrang vergunningsprocedure
Alle bij de vergunningsprocedure betrokken instanties van een lidstaat moeten in vergunningsprocedures voorrang geven aan projecten die onder de richtlijn vallen (de zogenoemde prioritaire status). Dit kan onder meer worden bereikt door kortere termijnen, gelijktijdige procedures of beperkte beroepstermijnen. Wanneer een nationaal rechtskader al voorziet in een dergelijke voorrangsregeling moet deze automatisch gelden voor onder de richtlijn vallende projecten ( artikel 3, leden 1 en 2 ).
3 Eén aanspreekpunt
Om een duidelijk beheer van de volledige vergunningsprocedure mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat er voor de initiatiefnemers van projecten voor grensoverschrijdende vervoersinfrastructuur één aanspreekpunt is, moeten de lidstaten een instantie aanwijzen die als contactpunt voor elke initiatiefnemer kan dienen. De instantie zal de initiatiefnemer richtsnoeren voor de indiening van documenten en andere informatie verstrekken. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om één instantie voor alle projecten aan te wijzen, of verschillende instanties aan te wijzen naargelang de categorie van projecten, de vervoerswijze of het geografische gebied ( artikel 4, leden 1 en 2 ).
4 Maximumduur vergunningsprocedure
Gezien de urgentie van de voltooiing van het kernnetwerk (uiterlijk 2030) moet de vereenvoudiging van de vergunningsprocedures gepaard gaan met een termijn voor procedures die kan leiden tot de vaststelling van een vergunningsbesluit voor de bouw van de (grensoverschrijdende) vervoersinfrastructuur. Voor de gehele vergunningsprocedure zal een maximumtermijn van 4 jaar geleden ( artikel 5, lid 1 ). In gemotiveerde gevallen kan die termijn 2 keer worden verlengd ( artikel 5, lid 4 )
5 Grensoverschrijdende aanbesteding
Overheidsopdrachten voor (grensoverschrijdende) vervoersinfrastructuur moeten in beginsel worden uitgevoerd overeenkomstig de EU-Verdragen en, indien van toepassing, de EU-aanbestedingsrichtlijnen ( richtlijn 2014/24 en richtlijn 2014/25 ).
Om een efficiënte uitvoering van projecten op het kernnetwerk te waarborgen, moeten overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten die door één gezamenlijke entiteit worden uitgevoerd, onder het nationale recht van één lidstaat vallen. De toepasselijkheid van dat nationale recht wordt per geval bepaald overeenkomstig artikel 39, lid 5 van richtlijn 2014/24 of artikel 57, lid 5 van richtlijn 2014/25, tenzij in een overeenkomst tussen de aan de gezamenlijke entiteit deelnemende lidstaten anders wordt bepaald. In beginsel moet het nationale recht van de lidstaat waar de gezamenlijke entiteit zijn statutaire zetel heeft, worden toegepast. Maar het is dus ook mogelijk dat door middel van een overeenkomst wordt bepaald welk nationaal recht van toepassing is ( artikel 8 ).
6 Staatssteunaspecten
In sommige gevallen moeten bepaalde aspecten van de projectvoorbereiding op EU-niveau worden goedgekeurd. De Europese Commissie zal in bepaalde gevallen bijvoorbeeld het project moeten toetsen aan de EU-staatssteunregels.
Onverminderd de in de richtlijn vastgestelde termijnen en overeenkomstig de ‘code van beste praktijken voor een goed verloop van de staatssteunprocedures’ moeten de lidstaten de Commissie kunnen verzoeken om projecten op het kernnetwerk - die de lidstaten met voorrang willen behandelen (‘prioritair) - versneld te behandelen. (overweging 19 van de richtlijn).
Meer informatie: