Internationale Rechtshulpkamer stelt EU-Hof vragen over onafhankelijkheid Poolse rechters

Contentverzamelaar

Internationale Rechtshulpkamer stelt EU-Hof vragen over onafhankelijkheid Poolse rechters

De Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam is tot de conclusie gekomen dat Poolse rechtbanken niet langer onafhankelijk zijn van het Poolse parlement en de Poolse regering. Wat betekent dit voor de overlevering van een Poolse staatsburger aan Polen? Dat is de kern van verschillende vragen die door de Internationale Rechtshulpkamer met spoed aan het EU-Hof zijn voorgelegd.

Het gaat om de verwijzingsuitspraak van 31 juli 2020 in de zaak C-354/20 (PPU), Openbaar Ministerie .

Feiten

De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam moet beslissen over de tenuitvoerlegging van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat betrekking heeft op een Poolse staatsburger. Dit EAB is uitgevaardigd door the Circuit Court in Poznań (Polen) en strekt tot de overlevering van deze persoon. De verdachte wordt verschillende (ernstige) drugs-gerelateerde misdrijven verweten.

Onafhankelijkheid Poolse rechters

Sinds de uitspraak van het EU-Hof in de zaak Minister for Justice and Equality ( C-216/18 PPU ) (zie ook ECER-nieuwsbericht ) neemt de IRK in elke zaak met betrekking tot een vervolgings-EAB dat is uitgevaardigd door een Poolse rechter aan dat er in Polen in het algemeen een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces wordt geschonden,  vanwege de structurele en fundamentele problemen met de rechterlijke macht aldaar. Echter is zij, na de uitvoering van de in dat arrest door het EU-Hof beschreven toets, tot op heden steeds tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende grond was om aan te nemen dat de verdachte in een concreet geval een reëel gevaar liep op schending van dat grondrecht.

In haar verwijzingsuitspraak komt de IRK nu tot een andere uitkomst. Zij benoemt diverse ontwikkelingen vanaf november 2019 die volgens haar tot de conclusie leiden dat Poolse rechters niet langer als onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht kunnen worden gezien. Zo wijst zij – onder andere – op het arrest van het EU-Hof in de zaak A.K. e.a. ( C-585/18, C-624/18 en C-625/18 ). Deze prejudiciële uitspraak is door de hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken van Polen toegepast door in december 2019 te verklaren dat de tuchtkamer niet kan worden aangemerkt als een gerecht in de zin van artikel 47 van het Handvest . Daaropvolgend hebben de Poolse autoriteiten aangegeven dat deze uitspraak geen betekenis heeft voor de werkzaamheden van de tuchtkamer. Ook wordt door de IRK gewezen op Poolse wetswijzigingen met betrekking tot de rechterlijke macht, een inbreukprocedure die de Commissie is gestart tegen Polen ( C-791/19 R ) en de beschikking waarin het EU-Hof de in die zaak door de Commissie gevorderde voorlopige maatregelen toewees en gelastte dat Polen met onmiddellijke ingang de werkzaamheden van de tuchtkamer met betrekking tot tuchtzaken voor rechters moest opschorten (Zie ook ECER-nieuwsbericht ).

Op grond van de bovengenoemde ontwikkelingen meent de IRK dat de rechters in Polen het risico lopen op een tuchtprocedure die ertoe kan leiden dat een zaak aanhangig wordt gemaakt bij een tuchtrechtelijke instantie waarvan de onafhankelijkheid niet is gewaarborgd. Hierdoor kan de Poolse rechtspraak in zijn geheel niet langer als onafhankelijk worden gezien. Volgens de IRK bestaat daarmee in Polen voor iedere verdachte en dus ook voor de verdachte in dit concrete geval een reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces.

Inhoud van de vragen

Onder meer vanwege de mogelijk verstrekkende gevolgen van deze conclusie, stelt de IRK naar aanleiding van deze nieuwe ontwikkelingen prejudiciële vragen aan het EU-Hof over de uitleg van het EU-recht in dergelijke omstandigheden. Die vragen komen erop neer dat de IRK wil weten of zij de overlevering van een verdachte aan een lidstaat van de EU in deze omstandigheden inderdaad moet weigeren, wanneer de rechtbanken van die lidstaat niet meer onafhankelijk kunnen functioneren. Een bevestigend antwoord op die vraag kan grote gevolgen hebben voor het systeem van het EAB.

Verzoek om spoedbehandeling

De IRK heeft het EU-Hof gevraagd om de prejudiciële vragen met spoed te behandelen. Een verzoek daartoe is mogelijk op basis van artikel 107 van het Reglement voor de procesvoering en wordt ook wel de procédure préjudicielle d’urgence (PPU) genoemd. De spoedprocedure is nodig – stelt de IRK – omdat de opgeëiste persoon zich in overleveringsdetentie bevindt. Omdat niet voorruit kan worden gelopen op de antwoorden, vluchtgevaar reëel is en de opgeëiste persoon verdacht wordt van zeer ernstige feiten moet de overleveringsdetentie worden gehandhaafd, aldus de IRK. Het spoedige antwoord van het EU-Hof op de prejudiciële vragen is dan ook rechtstreeks en doorslaggevend van invloed op de duur van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon.

Volledige tekst uitspraak

De volledige tekst van de uitspraak is hier beschikbaar.