Nederland mag Erasmusstudent OV-kaart weigeren

Contentverzamelaar

Nederland mag Erasmusstudent OV-kaart weigeren

Nederland maakt zich niet schuldig aan discriminatie door geen OV-kaart te verstrekken aan studenten uit andere EU-lidstaten. De OV-kaart moet worden beschouwd als een studielening waar Erasmusstudenten geen recht op hebben. Dit heeft het EU-Hof bepaald in een inbreukprocedure van de Commissie tegen Nederland.

Het gaat om het arrest van 2 juni 2016 in de zaak C-233/14, Commissie tegen Nederland.

In Nederland kunnen Nederlandse studenten aanspraak maken op gesubsidieerd openbaar vervoer, waarmee zij gratis of tegen een gereduceerd tarief in Nederland kunnen reizen. Erasmusstudenten en andere tijdelijke studenten uit andere EU-landen moeten echter het volle tarief voor het openbaar vervoer betalen. Naar aanleiding van een klacht van een Britse Erasmusstudent startte de Commissie een inbreukprocedure tegen Nederland voor het EU-Hof.

De Commissie is van mening dat Nederland studenten uit andere EU-lidstaten discrimineert door hen ongelijk te behandelen bij de toegang tot gesubsidieerd openbaar vervoer. Hierbij beroept de Commissie zich op de artikelen 18 en 21 van het EU-Werkingsverdrag en artikel 24, lid 1 van Richtlijn 2004/38 betreffende het vrij verkeer van Unieburgers. Volgens de Commissie volgt uit deze bepalingen dat een onderdaan van een lidstaat van de Unie die zijn studie volgt in een andere lidstaat het recht heeft om vrij op het grondgebied van de gastlidstaat te reizen en te verblijven zonder op grond van zijn nationaliteit te worden gediscrimineerd.

Het verweer van Nederland concentreert zich op het feit dat de OV-kaart deel uitmaakt van een prestatiebeurs en daarom te beschouwen is als een voorwaardelijke lening die niet aan Erasmusstudenten verstrekt hoeft te worden. Nederland beroept zich daarbij op de afwijkingsgrond uit artikel 24, lid 2 van Richtlijn 2004/38, waaruit volgt dat het gastland niet verplicht is een bijdrage te leveren voor het levensonderhoud van buitenlandse studenten, met inbegrip van studiebeurzen en leningen.

Het EU-Hof sluit zich aan bij deze redenering. De OV-kaart moet worden beschouwd als een lening die ‘in natura’ (en dus niet in geld) aan Nederlandse studenten verstrekt wordt. Een verplichting van de lidstaten om aan alle studenten steun voor levensonderhoud toe te kennen zou tot een uitholling leiden van de afwijkingsgrond zoals neergelegd in artikel 24, lid 2 van Richtlijn 2004/38, aldus het EU-Hof. Nederland is dan ook geenszins verplicht de OV-kaart ook toe te kennen aan studenten uit andere EU-lidstaten.De uitspraak is overeenkomstig de conclusie van Advocaat-Generaal Sharpston.

Zie het ECER bericht over de conclusie van de AG.

Zie het ECER dossier Gelijke Kansen, voor meer informatie over discriminatie en het EU-recht