T-177/25 Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Gdansku
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 17 april 2025 Schriftelijke opmerkingen: 3 juni 2025
Trefwoorden: douaneaangifte, non-discriminatiebeginsel, tariefcontingent, gelijke behandeling
Onderwerp: VWEU: art. 2; Verordening 952/2013 (Douanewetboek): artt. 120 en 173; Uitvoeringsverordening 2015/2447: art. 50; Verordening 2017/1566: art. 1 en bijlage 1. Deze zaak gaat om de vraag of het opzettelijk indienen van een onjuiste douaneaangifte, met het oog op een latere wijziging teneinde voorrang te verkrijgen bij de toewijzing van een tariefcontingent, een schending vormt van de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en solidariteit (omdat hierdoor een specifieke groep marktdeelnemers ongerechtvaardigd wordt bevoordeeld).
Prejudiciële vragen: 1. Moet artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie [OMISSIS] aldus worden uitgelegd dat het in strijd is met de beginselen van gelijkheid, billijkheid en solidariteit om in het kader van de gebruikmaking van een tariefcontingent voorrang te verlenen aan douane-aangevers die de bedoeling hebben om hun aangifte later te wijzigen in overeenstemming met artikel 173, lid 3, van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie [OMISSIS], zodat deze aangevers voorrang genieten ten opzichte van aangevers die zo spoedig mogelijk een correcte versie van hun aangifte indienen?
2. Moet artikel 173, lid 3, van het douanewetboek van de Unie aldus worden uitgelegd dat een douaneaangifte kan worden gewijzigd om te voldoen aan de „verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling” door deze aangifte aan te vullen (bijvoorbeeld met het volgnummer van het betreffende tariefcontingent) en door het erga omnes geldende douanetarief te vervangen door een preferentieel tarief?
3. Moet artikel 22, lid 3, gelezen in samenhang met artikel 173, lid 3, van het douanewetboek van de Unie, aldus worden uitgelegd dat de datum van indiening van een verzoek om toepassing van een tariefcontingent voor een aangever van een onvolledige douaneaangifte de datum van oorspronkelijke indiening van dat verzoek is dan wel de datum waarop het bestuurlijke besluit van de douaneautoriteit om de wijziging van de aangifte te aanvaarden onherroepelijk is geworden, ervan uitgaand dat de maximumtermijn voor het vaststellen van een dergelijk besluit 120 dagen bedraagt?
4. Moet artikel 120, lid 1, van het douanewetboek van de Unie aldus worden uitgelegd dat tevens wordt voldaan aan de voorwaarde dat de douaneschuld is ontstaan in bijzondere omstandigheden „waarin de schuldenaar geen bedrog heeft gepleegd [en evenmin] kennelijk nalatig is geweest”, wanneer die schuld is ontstaan ondanks het feit dat de aangever zo spoedig mogelijk een correcte versie van zijn aangifte heeft ingediend en daarbij het uit het tariefcontingent voortvloeiende preferentiële tarief heeft gehanteerd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-391/19 Unipack; C-640/21 Zes Zollner Electronic.
Specifiek beleidsterrein: FIN