T-28/25 Hauptzollamt A

Contentverzamelaar

T-28/25 Hauptzollamt A

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     5 maart 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     19 april 2025

Trefwoorden: douanewaarde

Onderwerp: 
-    Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen: artikel 8;
-    Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek: artikel 29, lid 1 en lid 3, onder a), artikel 32, leden 1 en 2, en artikel 33, onder e);
-    Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek: artikel 155;
-    Verordening (EU) 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (herschikking): artikel 70, leden 1 en 2, en artikel 72 onder e);
-    Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor verordening (EU) 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie: artikel 135, leden 1 en 5.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘B GmbH & Co. KG’, een firma dat glas-, porselein-, en keramiekproducten uit China importeerde en deze in het vrije verkeer bracht. Een van de soort producten is porseleinen bekers uit China, voorzien van decoraties die waren aangebracht met calqueerplaatjes. De decoraties zijn ook terug te vinden op bijgevoegde kurken, onderzetters en geschenkverpakkingen. De afbeeldingen voor de decoraties waren in Duitsland ontworpen en deze werden gratis elektronisch verspreid aan de fabrikanten in Taiwan en Hongkong. De licentiekosten voor de ontwerpen waren door verzoekende partij betaald, maar niet vermeld in de douaneaangiften. Daarnaast had verzoekende partij een inkoopagent ingeschakeld voor de aanschaf van de producten, waar de inkoopagent commissies voor ontving die evenmin waren opgenomen in de douaneaangiften. De belastingdienst heeft na een controle naheffingen inzake douane- en antidumpingrechten opgelegd, waartegen verzoekende partij bezwaar heeft ingesteld. 

Overweging:
De verwijzende rechter heeft verschillende vragen over de toepassing van het Unierecht voor de berekening van de douanewaarde. Op grond van artikel 29, lid 1 CDW en artikel 70, lid 1 DWU is de douanewaarde van ingevoerde goederen in beginsel de transactiewaarde, de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs bij verkoop voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie. De verwijzende rechter vraagt zich af of de ontwerpkosten van de sjablonen ook meegeteld moeten worden voor de transactiewaarde, ook al zijn zij in Duitsland vervaardigd (en dus binnen de Unie). Of dit het geval is, hangt onder andere af van de interpretatie van het element ‘waarde van materialen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden verbruikt’ zoals bedoeld in artikel 32, lid 1, onder b), punt i) CDW en artikel 71, lid 1, onder b) punt i) DWU. Daarnaast vraagt de rechter nog om uitleg over de commissies van de inkoopagent.

Prejudiciële vragen:
1. Moeten de kosten voor in het douanegebied van de Unie vervaardigde printsjablonen voor verpakkingsmiddelen worden opgeteld bij de transactiewaarde overeenkomstig artikel 32, lid 1, onder a), punt ii), van het communautair douanewetboek (hierna: „CDW”)/artikel 71, lid 1, onder a), punt ii), van het douanewetboek van de Unie (hierna: „DWU”) of artikel 32, lid 1, onder b), punt iv), CDW/artikel 71, lid 1, onder b), punt iv), DWU, indien de in het douanegebied van de Unie gevestigde koper de printsjablonen gratis in elektronische vorm ter beschikking stelt van de leveranciers van de verpakkingsmiddelen in het derde land? 

2. Moeten de kosten voor de in het douanegebied van de Unie vervaardigde printsjablonen voor bijkomende goederen worden opgeteld bij de transactiewaarde overeenkomstig artikel 32, lid 1, onder b), punt i, CDW/artikel 71, lid 1, onder b), punt i, DWU, indien de in het douanegebied van de Unie gevestigde koper de printsjablonen gratis in elektronische vorm ter beschikking stelt van de leveranciers van de bijkomende goederen in het derde land? Moet het begrip „waarde van de materialen die in de ingevoerde goederen worden verwerkt” in de zin van artikel 32, lid 1, onder b), punt i), CDW/artikel 71, lid 1, onder b), punt i), DWU aldus worden uitgelegd dat de waarde van een intellectuele prestatie die in het douanegebied van de Unie wordt verricht en wordt gebruikt voor de vervaardiging van een bijkomend materiaal, tot de waarde van het bijkomend materiaal wordt gerekend, of wordt een dergelijke bijtelling uitsluitend beheerst door artikel 32, lid 1, onder b), punt iv), CDW/artikel 71, lid 1, onder b), punt iv), DWU? 

3. Moeten inkoopcommissies tot de waarde van bijkomende goederen worden gerekend overeenkomstig artikel 71, lid 1, onder b), punt i, DWU, wanneer deze worden betaald in verband met de verwerving van de bijkomende voorbereidende materialen en niet voor de verwerving van de goederen als zodanig? 

4. Volgt uit de indeling als stel of assortiment op grond van algemene regel (AR) 3 b) voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, dat dit stel of assortiment ook vanuit het oogpunt van de douanewaarde als één geheel moet worden beschouwd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-357/87 ; C-219/88 ; C-116/89 ; C-299/90 ; C-468/03; C-293/04; C-173/15; C-529/16; C-509/19 BMW; C-770/21.

Specifiek beleidsterrein: FIN